the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 1
1 Dit is het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag aangaande Juda en Jeruzalem, ten tijde van Uzza, Jotham, Achaz en Hizka, koningen van Juda.
2 Hoort, gij hemelen, en gij aarde, neem ter ore; want de Heer spreekt: Ik heb kinderen opgevoed en groot gemaakt en zij zijn van Mij afgevallen.3 Een os kent zijnen meester, en een ezel de kribbe van zijnen heer; maar Isral kent het niet, en mijn volk neemt het niet in acht.4 Wee het zondige volk, het volk van grote misdaad, dat boosaardige zaad, die ondeugende kinderen, die den Heer verlaten, den Heilige van Isral lasteren, en terugwijken.5 Waartoe zoudt gij nog meer geslagen worden? Gij zoudt slechts destemeer afwijken. Het gehele hoofd is krank, het gehele hart is mat;6 van de voetzool af tot het hoofd toe is niets gezonds aan hen, maar wonden en striemen en etterbuilen, die niet uitgedrukt, noch verbonden, noch met olie verzacht zijn.7 Uw land is woest, uwe steden zijn met vuur verbrand, vreemden verteren uwe akkers voor uwe ogen, en het is woest, gelijk hetgeen door vreemden vernield is.8 En de dochter Sions is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachtleger in den komkommerhof, als ene ingesloten stad.9 Indien de Heer Zebath ons niet een gering overblijfsel had gelaten, wij waren als Sodom en gelijk Gomorra.
10 Hoort het woord des Heren, gij vorsten van Sodom; neemt ter ore de wet onzes Gods, gij volk van Gomorra.11 Wat baat Mij de menigte uwer offers? spreekt de Heer; Ik ben verzadigd van de brandoffers der rammen en van het vet van het gemeste vee, en heb geen lust aan het bloed der varren, der lammeren en der bokken.12 Of gij al komt om voor Mij te verschijnen, wie eist dit van uwe handen, dat gij mijnen voorhof betreedt?13 Brengt niet meer zo tevergeefs spijsoffers; het reukwerk is Mij een gruwel, de nieuwemaan-feesten en de sabbatten, op welke gij samenkomt; ongerechtigheid en feestvieren kan Ik niet dulden.14 Mijne ziel haat uwe nieuwemaan-feesten en hoogtijden; zij zijn Mij tot een last, Ik ben moede die te dragen.15 En of gij al uwe handen uitbreidt, zo verberg Ik nochtans mijne ogen voor u; en of gij al veel bidt, zo hoor Ik u toch niet, want uwe handen zijn vol bloed.
16 Wast u, reinigt u, doet uw boos gedrag van voor mijne ogen weg, laat af van het kwaad,17 leert het goede doen, tracht naar recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, en helpt de zaak der weduw.18 Komt dan en laat ons tezamen richten, spreekt de Heer: al waren uwe zonden ook bloedrood, zij zullen nochtans sneeuwwit worden; en al waren zij rood als karmozijn, zij zullen nochtans als wol worden.19 Wilt gij naar Mij horen, zo zult gij het goede des lands genieten;20 maar weigert gij en zijt gij ongehoorzaam, dan zult gij door het zwaard verteerd worden; want de mond des Heren heeft het gesproken.
21 Hoe komt het, dat de getrouwe stad tot ene hoer geworden is? Zij was vol van recht, gerechtigheid woonde daarin, maar nu moordenaars.22 Uw zilver is schuim geworden, en uw wijn is met water vermengd.23 Uwe vorsten zijn afvalligen en metgezellen van dieven; zij nemen allen gaarne geschenken en jagen naar giften; den wees doen zij geen recht, en de zaak der weduwe komt niet Vr hen.24 Daarom spreekt de Heer, de Heer Zebath, de Machtige in Isral: O wee, Ik zal mijnen moed koelen aan mijne vijanden, Ik zal mij wreken aan mijne tegenstanders.25 En Ik zal mijne hand tegen u keren, en uw schuim op het zuiverst afscheiden, en uw tin wegdoen,26 en zal u weder rechters geven als voorheen, en raadsheren als in het begin. Dan zult gij weder een getrouwe stad genoemd worden.27 Sion zal door recht verlost worden, en hare gevangenen door gerechtigheid.28 Maar de overtreders en zondaars zullen al te zamen verbroken worden, en wie den Heer verlaten, zullen omkomen.29 Dan zullen zij beschaamd worden over de eiken, in welke gij lust hadt, en schaamrood worden over de hoven, die gij verkoren hebt;30 wanneer gij zijn zult als een eik met dorre bladeren, en als een hof zonder water.31 Dan zal de sterke zijn als vlas, en zijn werk als ene vonk, en beiden zullen te zamen branden, zodat niemand het blussen kan.