the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Habakuk 3
1 Dit is het gebed van den profeet Habakuk voor de onschuldigen.2 Heer, ik heb de mare van U gehoord, ik ontzet mij, Heer, houd uw werk levend in het midden der jaren, en laat het bekend worden in het midden der jaren; als er droefenis is, zo gedenk aan de barmhartigheid.
3 God kwam van Teman en de Heilige van het gebergte Paran. Sela. De hemel was vol van zijnen lof en de aarde van zijne eer.4 Zijn glans was als licht, stralen gingen van zijne hand; aldaar was zijne macht verborgen.5 Vr Hem ging de pest; en de plaag ging uit, waar Hij heentrad.6 Hij stond en mat het land, Hij zag toe en verstrooide de volken, dat de eeuwige bergen vermorzeld werden en de eeuwige heuvelen moesten wegzinken, toen Hij zo als in oude dagen aankwam.7 Ik zag de hutten der Moren door angst overstelpt en de tenten der Midianieten sidderen.8 Waart Gij niet toornig, o Heer, tegen den vloed? Was uwe verbolgenheid niet tegen de wateren en uw toorn tegen de zee, toen Gij op uwe paarden reedt en uwe wagens de overwinning behaalden?9 Gij bracht den boog tevoorschijn, gelijk Gij gezworen hadt aan de stammen. Sela. En Gij deeldet de stromen in het land.10 De bergen zagen U en werden beangst; de waterstroom voer heen, de diepte liet zich horen, de hoogte hief de handen op.11 Zon en maan stonden stil; uwe pijlen vlogen met stralen voort en uwe speren met het schitteren van den bliksem.12 Gij vertraadt het land in toorn en dorstet de volken in verbolgenheid.13 Gij trokt uit om uw volk te helpen, om te helpen uwen gezalfde; Gij versloegt het hoofd in het huis der goddelozen en ontbloottet de grondvesten tot aan den hals. Sela.14 Gij versloegt met zijnen staf het hoofd zijner benden, die als een onweder kwamen om mij te verstrooien en zich verheugden, alsof zij den ellendige in het verborgen verslonden.15 Gij betraadt met uwe paarden de zee, het slijk van grote wateren.
16 Dewijl ik dat hoor, zo ben ik in mijn binnenste ontroerd, mijne lippen beven op die stem, bederf komt in mijn gebeente en mijne knien beven; dewijl ik moet rusten ten tijde der droefenis, als Hij zal optrekken tot het volk, dat ons bestrijdt.17 Want de vijgeboom bloeit niet en geen gewas is er aan de wijnstokken; de arbeid aan den olijfboom baat niet en de akkers brengen geen voedsel voort; schapen worden uit de kooien weggerukt en geen runderen zijn in de stallen.18 Nochtans wil ik mij verheugen in den Heer en vrolijk zijn in den God mijns heils.19 Want de Heere Heere is mijne kracht en Hij zal mijne voeten maken als de voeten der hinden en Hij zal mij in de hoogte voeren. Voor te zingen op mijn snarenspel.