the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 50
1 Toen viel Jozef op het aangezicht van zijnen vader, en weende over hem, en kuste hem.2 En Jozef gebood zijnen dienaren, den geneesmeesters, dat zij zijnen vader zouden balsemen; en de geneesmeesters balsemden Isral,3 totdat veertig dagen om waren; want zo lang waren de dagen der balseming; en de Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen.4 Toen nu de rouwdagen om waren, sprak Jozef tot de hovelingen van Farao, zeggende: Heb ik genade bij u gevonden, zo spreekt met Farao, zeggende:5 Mijn vader heeft mij een eed afgenomen, zeggende: Zie, ik sterf; begraaf mij in het graf, hetwelk ik mij in het land Kanan gegraven heb. Alzo wil ik nu heentrekken en mijnen vader begraven, en wederkomen.6 Farao sprak: Trek op en begraaf uwen vader, gelijk gij hem gezworen hebt.
7 Aldus trok Jozef op om zijnen vader te begraven; en alle dienaren van Farao, de oudsten van zijn huis, en alle oudsten van Egypteland trokken met hem;8 alsook het gehele huisgezin van Jozef, en zijne broeders, en zijns vaders huisgezin; doch hunne kinderen, schapen en ossen lieten zij in het land Gosen.9 Ook trokken met hem wagens en ruiters op; en het was een zeer groot heir.10 Toen zij nu aan den dorsvloer van Atad kwamen, die aan gene zijde van den Jordaan ligt, hielden zij ene zeer grote en bittere rouwklacht; en hij vierde zijnen vader een rouwfeest van zeven dagen.11 En toen de lieden in het land, de Kananieten, de rouwklacht bij den dorsvloer van Atad zagen, zeiden zij: De Egyptenaars houden daar grote rouwklacht; daarom noemde men die plaats de Rouwklacht der Egyptenaren, welke ligt aan gene zijde van den Jordaan.12 En zijne zonen deden gelijk hij hun bevolen had,13 en voerden hem in het land Kanan, en begroeven hem in de dubbele spelonk des akkers, welke Abraham van Efron, den Hethiet, met den akker tegenover Mamr, tot ene erfbegrafenis gekocht had.14 Toen zij hem nu begraven hadden, trok Jozef met zijne broeders, en met allen, die met hen opgetrokken waren om zijnen vader te begraven, weder naar Egypte.
15 Maar Jozefs broeders vreesden, nu hun vader gestorven was, en spraken: Jozef zal misschien op ons vergramd zijn, en ons vergelden al het kwaad, dat wij hem aangedaan hebben.16 Daarom lieten zij hem zeggen: Uw vader beval Vr zijnen dood en sprak:17 Aldus zult gij tot Jozef zeggen: Eilieve, vergeef uwen broeders de misdaad en hunne zonde, dat zij zo kwalijk aan u gedaan hebben. Vergeef toch nu deze misdaad aan ons, de dienaren van den God uws vaders. Jozef nu weende, toen zij dus met hem spraken.18 En zijne broeders gingen heen en vielen voor hem neder, en spraken: Zie, wij zijn uwe knechten.19 Jozef sprak tot hen: Vreest niet; want ben ik in de plaats van God?20 Gijlieden dacht mij kwaad te doen, maar God heeft dat ten goede gedacht, opdat Hij deed gelijk het nu aan den dag is, om veel volks te behouden.21 Zo vreest nu niet; ik zal u en uwe kinderkens verzorgen. En hij troostte hen, en sprak vriendelijk met hen.
22 En Jozef woonde met zijns vaders huis in Egypte, en leefde honderd en tien jaar,23 en zag Eframs kinderen tot in het derde lid; insgelijks werden ook de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knien geboren.24 En Jozef sprak tot zijne broeders: Ik sterf, en God zal u bezoeken en uit dit land voeren in het land, hetwelk Hij Abraham, Isak en Jakob bij ede heeft toegezegd.25 Daarom nam Jozef een eed van de zonen van Isral en sprak: Als God u bezoeken zal, zo voert mijn gebeente van hier.26 En Jozef stierf, toen hij honderd en tien jaar oud was; en zij balsemden hem, en legden hem in ene kist in Egypte.