the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 49
1 En Jakob riep zijne zonen en sprak: Vergadert u, opdat ik u verkondige wat u in toekomende tijden wedervaren zal.2 Komt te zamen en hoort toe, gij zonen van Jakob, en hoort uwen vader Isral.3 Ruben, mijn eerstgeborene, gij zijt mijne sterkte en mijne eerste kracht, de uitnemendste in aanzien en de uitnemendste in macht.4 Hij voer lichtvaardiglijk daarheen, gelijk het water: gij zult de uitnemendste niet meer zijn; want gij zijt op uws vaders legerstede geklommen; aldaar hebt gij mijn bed geschonden door het te beklimmen.
5 De broeders Simeon en Levi, hunne zwaarden zijn moorddadige wapenen.6 Mijne ziel kome niet in hunnen raad, en mijne eer zij niet in hunne vergadering; want in hunnen toorn hebben zij de mannen vermoord, en in hunnen moedwil hebben zij de ossen verlamd.7 Vervloekt zij hun toorn, daar hij zo hevig is, en hunne grimmigheid, daar zij zo hardnekkig is; ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Isral.
8 Juda, gij zijt het, u zullen uwe broeders roemen; uwe hand zal op den hals uwer vijanden zijn; voor u zullen zich buigen de zonen uws vaders.9 Juda is een jonge leeuw; gij zijt hoog gekomen, mijn zoon, door grote overwinningen; hij is nedergeknield, en heeft zich gelegerd als een leeuw, en gelijk ene leeuwin: wie wil zich tegen hem verheffen?10 De schepter zal van Juda niet genomen worden, noch de staf van zijne voeten, totdat de held komt; en dien zullen de volken aanhangen.11 Hij zal zijn veulen binden aan den wijnstok, en het jong zijner ezelin aan de edele wijnrank; hij zal zijn kleed in wijn wassen, en zijnen mantel in druivenbloed;12 zijne ogen zijn rood door den wijn, en zijne tanden wit door de melk.
13 Zebulon zal aan het strand der zee wonen, aan het strand voor de schepen; en zijne grenzen zullen tot aan Sidon zijn.14 Issaschar zal een sterkgespierde ezel zijn, en zich legeren tussen de landpalen.15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het liefelijk was, heeft hij zijne schouders geneigd om te dragen, en is een cijnsbare knecht geworden.16 Dan zal rechter zijn onder zijn volk, als een der geslachten in Isral.17 Dan zal een slang worden op den weg, en een adder op het pad; hij zal het paard in de verzenen bijten, zodat de ruiter achterover valt.18 Heer, ik wacht op uw heil!19 Gad, toegerust tot den strijd, zal door legerscharen worden aangevallen, maar hij zal ze terugdrijven.20 Van Aser komt vette spijs, en hij zal den koningen lekkernijen geven.21 Naftali is een snelle hinde, en geeft schone woorden.
22 Jozef zal wassen; hij zal wassen als een boom aan ene waterwel, wiens takken opstijgen tot over den muur.23 En hoewel de schutters hem vertoornen en tegen hem oorlog voeren en hem vervolgen,24 zo blijft echter zijn boog gespannen, en zijne armen en handen blijven sterk, door de handen des Machtigen van Jakob; daardoor is hij een herder en rotssteen in Isral.25 Van uws vaders God zijt gij geholpen, en van den Almachtige zijt gij gezegend, met zegeningen boven van den hemel af, met zegeningen van de diepte, die daaronder ligt, met zegeningen van borst en moederschoot.26 De zegeningen uws vaders zijn heerlijker dan de zegeningen mijner voorvaderen, reikende tot de hoogte der eeuwige heuvelen; en zij zullen komen op het hoofd van Jozef, en op den schedel van den gekroonde onder zijne broeders.27 Benjamin is een verscheurende wolf: des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.
28 Dit zijn al de twaalf stammen van Isral; en dit is het wat hun vader tot hen gesproken heeft, toen hij hen zegende, elk met een bijzonderen zegen.29 En hij gebood hun en sprak tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk, begraaft mij bij mijne vaderen, in de spelonk op den akker van Efron, den Hethiet,30 in de dubbele spelonk, die tegenover Mamr ligt in het land Kanan, welke Abraham met den akker kocht van Efron, den Hethiet, tot ene erfbegrafenis.31 Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara, zijne huisvrouw; aldaar hebben zij ook Isak begraven, en Rebekka, zijne huisvrouw; aldaar heb ik ook Lea begraven,32 op den akker en in de spelonk, die van de kinderen van Heth gekocht is.33 En toen Jakob de bevelen aan zijne zonen voleindigd had, legde hij zijne voeten bij elkander op het bed, en gaf den geest, en werd verzameld tot zijn volk.