Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Genesis 42

1 Toen Jakob zag, dat er koren in Egypte te koop was, sprak hij tot zijne zonen: Wat ziet gij elkander lang aan?2 Zie, ik hoor, dat er in Egypte koren te koop is; trekt derwaarts en koopt ons koren, opdat wij leven en niet sterven.3 Alzo trokken Jozefs tien broeders heen om in Egypte koren te kopen;4 maar Jakob liet Benjamin, Jozefs broeder, niet met zijne broeders trekken. Want, sprak hij, hem mocht een ongeval overkomen.5 Alzo kwamen Israls zonen om koren te kopen, benevens anderen, die met hen reisden; want het was in het land Kanan ook duur.6 Jozef nu was regent in dat land, en verkocht koren aan het volk des lands. Toen nu zijne broeders tot hem kwamen, vielen zij op hun aangezicht voor hem neder ter aarde.

7 En hij zag hen aan en kende hen, en hield zich vreemd jegens hen, en sprak hard met hen, en zeide tot hen: Van waar komt gij? Zij spraken: Uit het land Kanan, om spijs te kopen.8 Maar hoewel hij hen kende, kenden zij hem toch niet.9 En Jozef dacht aan de dromen, die hij van hen gedroomd had, en sprak tot hen: Gij zijt verspieders, en zijt gekomen om te zien, waar het land open is.10 Zij antwoordden hem: Neen, mijn heer; uwe knechten zijn gekomen om spijs te kopen.11 Wij allen zijn ns mans zonen; wij zijn oprecht, en uwe knechten zijn nooit verspieders geweest.12 Hij sprak tot hen: Neen, maar gij zijt gekomen om te zien waar het land open is.13 Zij antwoordden hem: Wij, uwe knechten, zijn twaalf broeders, ns mans zonen in het land Kanan; en de jongste is nog bij onzen vader, maar n is niet meer in wezen.14 Jozef sprak tot hen: Dit is het wat ik tot u gezegd heb: Gij zijt verspieders.15 Hieraan zal ik het beproeven: bij Farao's leven! gij zult niet van hier komen, tenzij dat uw jongste broeder hier komt.16 Zendt n van u heen, die uwen broeder hale, maar gijlieden zult gevangen zijn: aldus zal ik uwe woorden beproeven, of gij met waarheid omgaat of niet; want indien niet, zo zijt gij verspieders, bij Farao's leven!17 En hij liet hen te zamen bewaren drie dagen lang.18 Op den derden dag nu sprak hij tot hen: Wilt gij leven, zo doet dit; want ik vrees God.19 Zijt gij oprecht, zo laat n uwer broeders gebonden in uwe gevangenis; gaat gij heen, en brengt naar huis wat gij gekocht hebt voor den honger;20 en brengt uwen jongsten broeder tot mij: zo zal ik uwe woorden geloven, opdat gij niet sterft. En zij deden alzo.

21 Toen spraken zij onder elkander: Dat hebben wij aan onzen broeder verdiend, omdat wij den angst zijner ziel zagen, toen hij ons smeekte, en wij wilden hem niet verhoren; daarom komt nu deze droefenis over ons.22 Ruben antwoordde hun en sprak: Zeide ik het u niet, toen ik sprak: Zondigt toch niet tegen dezen jongeling; en gij wildet niet horen; nu wordt zijn bloed geist.23 Maar zij wisten niet, dat Jozef het verstond; want hij sprak met hen door een tolk.24 En Jozef wendde zich van hen om en weende. Toen hij zich nu weder tot hen keerde en met hen sprak, nam hij Simeon van hen af, en liet hem voor hunne ogen binden.25 En Jozef gaf bevel, dat men hunne zakken met koren zou vullen, en hun geld wedergeven, aan elk in zijnen zak, daarbenevens ook voorraad op den weg; en men deed hun alzo.26 En zij laadden hun koren op hunne ezels en trokken van daar.27 Toen nu n van hen zijnen zak opende om zijnen ezel voeder te geven in het nachtverblijf, werd hij zijn geld gewaar, dat boven in den zak lag, en sprak tot zijne broeders:28 Mijn geld is mij weder geworden; zie, in mijnen zak is het. Toen ontviel hun het hart en zij verschrikten, en spraken onder elkander: Waarom heeft God ons dat gedaan?

29 Toen zij nu te huis kwamen tot Jakob, hunnen vader, in het land Kanan, zeiden zij hem al wat hun gebeurd was en spraken:30 De man, die een heer in dat land is, sprak hard met ons, en hield ons voor verspieders des lands;31 en toen wij hem antwoordden: Wij zijn oprecht en nooit verspieders geweest,32 maar twaalf broeders, zonen van onzen vader: de n is niet meer, en de jongste is nog bij onzen vader in het land Kanan,33 sprak die man, de heer in dat land, tot ons: Hieraan zal ik bemerken, of gij oprecht zijt: laat een uwer broeders bij mij, en neemt de nooddruft voor uw huis en trekt heen;34 en brengt uwen jongsten broeder tot mij; zo zal ik bespeuren, dat gij geen verspieders maar oprecht zijt, en dan zal ik u ook uwen broeder wedergeven, en gij kunt in dit land handelen.35 En toen zij de zakken ledigden, vond elk zijn bundeltje geld in zijnen zak; en toen zij zagen, dat het hunne bundeltjes geld waren, verschrikten zij te zamen met hunnen vader.36 Toen sprak Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij van mijne kinderen: Jozef is er niet meer, Simeon is er niet meer, en Benjamin wilt gij ook wegnemen: op mij komt alles neder.37 Ruben antwoordde zijnen vader en sprak: Is het, dat ik hem u niet wederbreng, zo dood mijne twee zonen; geef hem slechts in mijne hand, ik zal hem u wederbrengen.38 Maar hij sprak: Mijn zoon zal niet met u aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven. Wanneer hem een ongeval overkwam op den weg, dien gij reist, zo zoudt gij mijne grijze haren met hartzeer in het graf doen dalen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile