Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Genesis 41

1 En na twee jaren had Farao een droom, dat hij stond aan de rivier,2 en zag uit de rivier opklimmen zeven schone, vette koeien, die gingen weiden in het gras;3 na dezen zag hij zeven andere koeien uit de rivier opklimmen; die waren lelijk en mager, en zij gingen bij de andere koeien aan den oever van de rivier.4 En de lelijke en magere koeien verslonden die zeven schone en vette koeien. Toen ontwaakte Farao.5 En hij viel weder in slaap en droomde nog eens, en zag, dat zeven aren opschoten uit nen halm, vol en dik;6 daarna zag hij zeven dunne en door den oostenwind verzengde aren opgaan;7 en de zeven magere aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en merkte, dat het een droom was.8 En toen het morgen werd, was zijn geest bekommerd, en hij zond heen en liet roepen alle waarzeggers in Egypte en alle wijzen, en vertelde hun zijne dromen; maar er was niemand, die ze Farao kon uitleggen.

9 Toen sprak de opperschenker tot Farao en zeide: Ik gedenk heden aan mijne zonden,10 toen Farao toornig was op zijne knechten, en mij met den opperbakker in de gevangenis zette in het huis van den overste der lijfwacht,11 toen droomden wij beiden in denzelfden nacht, elk zijnen droom; waarvan de betekenis hem zelven aanging.12 En er was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der lijfwacht; dien vertelden wij ze, en hij legde ons onze dromen uit, elk naar zijnen droom.13 En gelijk hij ze ons uitlegde, zo is het ook gebeurd; want ik ben weder in mijn ambt gesteld, en de ander is opgehangen.14 Toen zond Farao heen en liet Jozef roepen, en men haalde hem schielijk uit den kerker, en hij liet zich scheren, en trok andere klederen aan, en kwam tot Farao.15 Toen sprak Farao tot hem: ik heb een droom gedroomd en er is niemand, die hem uitleggen kan; maar ik heb van u horen zeggen, dat, als gij een droom hoort, gij hem kunt uitleggen.16 Jozef antwoordde Farao en sprak: Dat staat niet aan mij: God zal echter Farao wat goeds te kennen geven.

17 Toen sprak Farao tot Jozef: Ik droomde, dat ik stond aan den oever van de rivier,18 en zag uit de rivier opklimmen zeven schone, vette koeien, en die gingen in het gras;19 en na deze zag ik zeven andere, dorre, zeer lelijke en magere koeien opklimmen; ik heb in geheel Egypteland zulke lelijke niet gezien.20 En de magere en lelijke koeien verslonden de zeven eerste vette koeien;21 en toen zij ze verslonden hadden, merkte men het niet aan haar, dat zij die gegeten hadden, en zij bleven lelijk gelijk te voren. Toen ontwaakte ik.22 En nog eens zag ik in mijnen droom zeven aren op nen halm wassen, vol en dik;23 daarna gingen zeven dorre aren op, dun en verzengd:24 en de zeven dunne aren verslonden de zeven dikke aren. En ik heb het den waarzeggers gezegd, maar zij kunnen het mij niet verklaren.25 Jozef antwoordde Farao: Die beide dromen van Farao zijn n; want God geeft Farao te kennen, wat Hij voorheeft.26 Die zeven schone koeien zijn zeven jaren, en die zeven goede aren zijn ook zeven jaren: het is nerlei droom.27 Die zeven magere en lelijke koeien, die na deze opgekomen zijn, zijn zeven jaren; en die zeven magere en verzengde aren zijn zeven jaren van duurte.28 Dit nu is hetgeen ik gezegd heb tot Farao, dat God Farao vertoont, wat Hij voorheeft.29 Zie, zeven jaren van overvloed zullen komen in geheel Egypteland;30 en na deze zullen zeven jaren van duurte komen, zodat men al dien overvloed in Egypteland vergeten zal; en die duurte zal het land verteren,31 dat men niet weten zal van den overvloed in het land, vanwege de duurte, die daarna komen zal; want zij zal zeer zwaar zijn.32 Dat nu Farao ten tweeden male gedroomd heeft, beduidt, dat God dit gewis en schielijk doen zal.

33 Zo zie nu Farao om naar een verstandigen en wijzen man, en stelle hem over Egypteland,34 en beschikke, dat men opzieners aanstelle in het land, en neme in de zeven jaren van overvloed het vijfde deel in Egypteland,35 en verzamele alle spijs der goede jaren, die komen zullen, en legge koren op in Farao's korenhuizen tot voorraad in de steden, en beware het,36 opdat men spijs tot voorraad vinde voor het land in de zeven jaren van duurte, die over Egypteland zullen komen, en het land niet van honger verga.37 Dit woord behaagde Farao en al zijnen dienaren wl;38 en Farao sprak tot zijne dienaren: Hoe zouden wij een man kunnen vinden als dezen, in wien de Geest Gods is!39 En hij sprak tot Jozef: Dewijl God u dit alles heeft bekend gemaakt, zo is niemand zo verstandig en wijs als gij.40 Gij zult over mijn huis zijn, en al mijn volk zal uw woord gehoorzaam zijn; alleen wegens den koninklijken stoel wil ik hoger zijn dan gij.41 En verder sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over geheel Egypteland gesteld.42 En hij nam zijnen ring van zijne hand, en stak dien aan Jozefs hand, en kleedde hem met witte zijde, en hing hem een gouden keten aan zijn hals,43 en liet hem op zijnen tweeden wagen rijden, en liet Vr hem uitroepen: Dit is de vader des lands, en stelde hem over geheel Egypteland.44 En Farao sprak tot Jozef: Ik ben Farao: zonder uwen wil zal niemand zijn hand of zijn voet roeren in geheel Egypteland.45 En Farao noemde Jozefs naam Tsaphnat-Panach, en gaf hem Asnath, de dochter van Potifra, den priester te On, tot vrouw. Alzo trok Jozef uit om Egypteland te bezien;

46 en hij was dertig jaar oud, toen hij voor Farao, den koning van Egypte, stond, en ging uit van Farao en trok door geheel Egypteland.47 En het land bracht rijkelijk voort in de zeven jaren des overvloeds.48 En hij verzamelde alle spijs der zeven jaren, die in Egypteland was, en legde die op in de steden: wat spijs er op het veld rondom elke stad was, dat bracht hij daar binnen.49 Alzo legde Jozef zeer veel koren op, als het zand aan de zee, zodat hij ophield te tellen, want men kon het niet meer tellen.50 En eer de duurte kwam, werden Jozef twee zonen geboren, welk Asnath, de dochter van Potifra, den priester te On, hem baarde.51 En hij noemde den eerste Manasse: want zeide hij God heeft mij laten vergeten al mijn ongeluk en het gehele huis mijns vaders.52 Den tweeden noemde hij Efram: want zeide hij God heeft mij laten wassen in het land mijner ellende.53 Toen nu de zeven jaren van overvloed om waren in Egypteland,54 begonnen de zeven jaren van duurte te komen, van welke Jozef gesproken had; en er was duurte in alle landen, maar in geheel Egypteland was brood.55 Toen nu geheel Egypteland ook honger leed, riep het volk tot Farao om brood; maar Farao sprak tot alle Egyptenaars: Gaat heen naar Jozef, en doet wat hij u zegt.56 Toen nu in het gehele land duurte was, opende Jozef overal de korenhuizen en verkocht aan de Egyptenaars, want de duurte werd hoe langer hoe groter in het land;57 en alle landen kwamen naar Egypte tot Jozef om te kopen, want de duurte was groot in alle landen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile