the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 38
1 Het gebeurde in dien tijd, dat Juda van zijne broeders aftrok, en zich begaf bij een man van Adullam, wiens naam was Hira;2 en Juda zag aldaar de dochter van een Kananietisch man, wiens naam was Sua, en hij nam haar; en toen hij tot haar ging,3 werd zij zwanger en baarde een zoon; dien noemde hij Er.4 En zij werd wederom zwanger, en baarde een zoon; dien noemde zij Onan.5 Wederom baarde zij een zoon; dien noemde zij Sela; en hij was te Kezib, toen zij hem baarde.6 En Juda gaf aan zijnen eersten zoon Er ene vrouw, genaamd Tamar.7 Maar Er was kwaad voor den Heer; daarom doodde de Heer hem.8 Toen sprak Juda tot Onan: Ga tot uws broeders vrouw, en neem haar ten huwelijk, opdat gij uwen broeder zaad verwekt.9 Maar toen Onan wist, dat het zaad zijn eigen niet zou zijn, als hij tot zijns broeders vrouw ging, liet hij het op de aarde vallen en verdierf het, opdat hij zijnen broeder geen zaad geven zou.10 Doch hetgeen hij deed mishaagde den Heer; daarom doodde Hij hem ook.11 Toen sprak Juda tot zijne schoondochter Tamar: Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat mijn zoon Sela groot wordt; want hij dacht: Misschien mocht hij ook sterven gelijk zijne broeders. Alzo ging Tamar heen en bleef in haars vaders huis.
12 Toen nu vele dagen verlopen waren, stierf Sua's dochter, Juda's vrouw. En toen Juda uitgetreurd had, ging hij op naar Timna om zijne schapen te scheren, hij en zijn vriend Hira van Adullam.13 Toen gaf men Tamar te kennen: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna om zijne schapen te scheren.14 Toen legde zij de weduwklederen, welke zij gedragen had, af, bedekte zich met een sluier en omwond zich, en zette zich buiten voor de deur aan den weg naar Timna; want zij zag, dat Sela groot geworden was, en zij was hem niet tot vrouw gegeven.15 Toen nu Juda haar zag, meende hij, dat zij ene hoer was, want zij had haar aangezicht bedekt.16 En hij ging tot haar aan den weg en zeide: Eilieve laat mij tot u gaan; want hij wist niet, dat zij zijne schoondochter was. Zij antwoordde: Wat zult gij mij geven, om tot mij te gaan?17 Hij sprak: Ik zal u een geitebok van de kudde zenden. Zij antwoordde: Zo geef mij dan een pand, totdat gij mij dien zendt.18 Hij sprak: Wat voor een pand wilt gij, dat ik u zal geven? Zij antwoordde: Uwen ring en uw snoer en uwen staf, dien gij in uwe hand hebt. En hij gaf het haar, en ging tot haar; en zij werd van hem zwanger.19 En zij maakte zich op en ging heen, en legde den sluier af, en trok hare weduwklederen weder aan.20 En Juda zond den geitebok door zijnen vriend, den Adullamiet, om het pand weder te halen van die vrouw; en hij vond haar niet.21 Toen vraagde hij den lieden van die plaats en zeide: Waar is de hoer, die buiten aan den weg zat? Zij antwoordden: Er is geen hoer geweest.22 En hij kwam weder tot Juda en sprak: Ik heb haar niet gevonden, ook zeggen de lieden van die plaats, dat er geen hoer geweest is.23 Juda sprak: Zij houde het voor zich; ook kan zij ons geen schande nazeggen; want ik heb dezen bok gezonden, en gij hebt haar niet gevonden.
24 Na drie maanden gaf men Juda te kennen, zeggende: Uwe schoondochter Tamar heeft gehoereerd; daarenboven, zie, zij is van hoererij zwanger geworden. Juda sprak: Brengt haar hier, opdat zij verbrand worde25 En toen men haar voorbracht, zond zij tot haren schoonvader, zeggende: Van dien man ben ik zwanger, wien dit toebehoort; en zij sprak: Herkent gij ook van wien deze ring en dit snoer en deze staf zijn?26 Juda herkende ze en sprak: Zij is rechtvaardiger dan ik; want ik heb haar mijnen zoon Sela niet gegeven. Doch hij hield verder gene gemeenschap met haar.27 En toen zij baren zou, bespeurde men, dat zij tweelingen in haar lichaam droeg.28 En toen zij nu baarde, kwam er ene hand uit. Toen nam de vroedvrouw een roden draad, en bond er dien om, en sprak: Deze zal het eerst uitkomen.29 Maar toen die zijne hand weder introk, kwam zijn broeder uit; en zij sprak: Waarom hebt gij uwenthalve zulk ene scheur gescheurd? En men noemde hem Perez.30 Daarna kwam zijn broeder uit, die den roden draad om zijne hand had, en men noemde hem Zerah.