the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 37
1 Jakob nu woonde in het land, in hetwelk zijn vader een vreemdeling geweest was, te weten in het land Kanan.2 En dit zijn Jakobs geslachten: Jozef was zeventien jaar oud, toen hij een veeherder werd met zijne broeders, en de jongeling was bij de kinderen van Bilha en Zilpa, zijns vaders vrouwen en hij bracht het hunnen vader aan, als er een kwaad gerucht van hen was.3 Isral nu had Jozef liever dan al zijne kinderen, omdat hij hem in zijnen ouderdom geboren was en hij maakte hem een bonten rok.4 Toen nu zijne broeders zagen, dat hun vader hem liever had dan al zijne broeders, waren zij hem vijandig, en konden hem geen vriendelijk woord toespreken.
5 Daarenboven had Jozef eens een droom, en verhaalde dien aan zijne broeders, toen werden zij nog meer vergramd op hem;6 want hij sprak tot hen: Eilieve, hoort toch wat ik gedroomd heb:7 mij dacht, wij bonden schoven op het veld; en mijne schoof richtte zich op en bleef aldus staan, en uwe schoven rondom bogen zich voor mijne schoof.8 Toen spraken zijne broeders tot hem: Zoudt gij onze koning worden en over ons heersen? En zij werden nog toorniger op hem om zijnen droom en om zijne woorden.9 En hij had nog een anderen droom; dien vertelde hij aan zijne broeders ook, en sprak: Zie, ik heb Ng een droom gehad: mij dacht, de zon en de maan en elf sterren bogen zich voor mij.10 En toen hij het aan zijnen vader en aan zijne broeders verhaalde, bestrafte zijn vader hem, en zeide tot hem: Wat droom is dat, dien gij gedroomd hebt? Zullen wij, ik en uwe moeder en uwe broeders, komen en voor u nedervallen?11 En zijne broeders benijdden hem; maar zijn vader onthield deze woorden.
12 Toen nu zijne broeders heengegaan waren om het vee huns vaders te weiden bij Sichem,13 sprak Isral tot Jozef: Weiden niet uwe broeders het vee bij Sichem? Kom, ik zal u tot hen zenden. En hij sprak: Hier ben ik.14 En hij zeide: Ga heen en zie of het wl staat met uwe broeders en met het vee; en zeg mij wederom hoe het hun gaat. En hij zond hem uit het dal Hebron om te gaan naar Sichem.15 Toen vond een man hem dwalende op het veld; die vraagde hem,16 zeggende: Wat zoekt gij? Hij antwoordde: Ik zoek mijne broeders; eilieve, zeg mij toch waar zij weiden.17 De man sprak: Zij zijn van hier getrokken; want ik hoorde, dat zij zeiden: Laat ons naar Dothan gaan. Toen volgde Jozef zijne broeders, en vond hen te Dothan.18 Toen zij hem nu van verre zagen, eer hij nabij hen kwam, beraadslaagden zij te zamen om hem te doden,19 en zeiden onder elkander: Zie, daar komt de dromer aan.20 Nu komt dan, en laat ons hem ombrengen en in een kuil werpen, en zeggen: Een boos dier heeft hem opgegeten; zo zal men zien wat van zijne dromen wordt.21 Toen Ruben dat hoorde, wilde hij hem uit hunne handen redden, en sprak: Laat ons hem niet doden.22 Verder sprak Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; maar werpt hem in dezen kuil, die in de woestijn is, en slaat de hand niet aan hem; want hij; wilde hem uit hunne hand redden, om hem weder tot zijnen vader te brengen.
23 Toen nu Jozef bij zijne broeders kwam, trokken zij hem zijnen rok uit, den bonten rok, dien hij aanhad,24 en zij namen hem en wierpen hem in een kuil; maar die kuil was ledig, er was geen water in.25 En zij zetten zich neder om te eten. Intussen hieven zij hunne ogen op en zagen ene menigte Ismalieten, komende uit Gilead, met hunne kamelen, die specerijen, balsem en mirre droegen, reizende naar Egypte.26 Toen sprak Juda tot zijne broeders: Wat zal het ons baten, dat wij onzen broeder ombrengen en zijn bloed verbergen?27 Komt, laat ons hem aan de Ismalieten verkopen, opdat onze handen zich aan hem niet vergrijpen; want hij is onze broeder, ons vlees en bloed. En zij hoorden naar hem;28 en toen de Midianietische kooplieden voorbijreisden, trokken zij hem uit den kuil, en verkochten hem aan de Ismalieten voor twintig zilverlingen; die brachten hem naar Egypte.29 Toen nu Ruben weder bij den kuil kwam en Jozef er niet in vond, scheurde hij zijn kleed,30 en kwam weder tot zijne broeders en sprak: De jongeling is er niet in; waar zal ik nu heen?
31 Toen namen zij Jozefs rok, en slachtten een geitebok, en doopten den rok in het bloed,32 en zonden den bonten rok en lieten dien tot hunnen vader brengen en zeggen: Dezen hebben wij gevonden; zie, of het uws zoons rok is of niet.33 En hij kende hem en sprak: Het is mijns zoons rok, een boos dier heeft hem opgegeten, een verscheurend dier heeft Jozef verscheurd.34 En Jakob scheurde zijne klederen, en legde een zak om zijne lendenen, en bedreef rouw over zijnen zoon een langen tijd;35 en al zijne zonen en dochters traden tot hem om hem te troosten, maar hij wilde zich niet laten troosten, en sprak: Ik zal met rouw nederdalen in het graf tot mijnen zoon. En zijn vader beweende hem.36 En de Midianieten verkochten hem in Egypte aan Potifar, Farao's kamerheer en overste der lijfwacht.