the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 30
1 Toen nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, benijdde zij hare zuster, en sprak tot Jakob: Geef mij ook kinderen! Of indien niet, dan sterf ik.2 Maar Jakob werd zeer toornig op Rachel en sprak: Ik ben immers God niet die u uws lichaams vrucht niet geven wil.3 Maar zij sprak: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot haar, opdat zij op mijnen schoot bare en ik ook door haar gebouwd worde.4 En alzo gaf zij hem Bilha, hare dienstmaagd, tot vrouw en Jakob ging tot haar.5 Bilha nu werd zwanger en baarde Jakob een zoon.6 Toen sprak Rachel: God heeft mijne zaak gericht en mijne stem gehoord, en mij een zoon gegeven; daarom daarom noemde zij hem Dan.7 Wederom werd Bilha, Rachels dienstmaagd, zwanger en baarde Jakob den tweeden zoon;8 toen sprak Rachel: God heeft het gewend met mij en mijne zuster, en ik zal de overhand hebben; en zij noemde hem Naftali.9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield met baren, nam zij hare dienstmaagd Zilpa en gaf haar Jakob tot vrouw.10 En Zilpa, Lea's dienstmaagd, baarde Jakob een zoon:11 toen sprak Lea: Tot geluk, en noemde hem Gad.12 Daarna baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd, Jakob den tweeden zoon;13 toen sprak Lea: Heil mij; want de dochters zullen mij zalig prijzen; en zij noemde hem Aser.
14 En Ruben ging uit ten tijde van den tarwenoogst, en vond dudam op het veld, en bracht ze zijne moeder Lea te huis. Toen sprak Rachel tot Lea: Geef mij een deel van de dudam uws zoons.15 Zij antwoordde: Is het niet genoeg, dat gij mij mijnen man genomen hebt; wilt gij ook de dudam mijns zoons nemen? Rachel sprak: Welaan, hij zal dezen nacht tot u komen voor de dudam uws zoons.16 Toen nu Jakob des avonds van het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet en sprak: Tot mij zult gij komen, want ik heb u gekocht voor de dudam mijns zoons. En hij ging dien nacht tot haar.17 En God verhoorde Lea, en zij werd zwanger en baarde Jakob den vijfden zoon,18 en sprak: God heeft mij beloond, omdat ik mijne dienstmaagd aan mijnen man gegeven heb, en zij noemde hem Issaschar.19 Wederom werd Lea zwanger en baarde Jakob den zesden zoon,20 en sprak: God heeft mij wel begiftigd, nu zal mijn man weder bij mij wonen, want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde hem Zebulon.21 Daarna baarde zij ene dochter; die noemde zij Dina.22 Maar God dacht aan Rachel, en verhoorde haar en maakte haar vruchtbaar.23 Toen werd zij zwanger en baarde een zoon, en sprak: God heeft mijne versmaadheid van mij genomen;24 en zij noemde hem Jozef, en sprak: De Heer geve mij toch nog een zoon daarbij.
25 Toen nu Rachel Jozef gebaard had, sprak Jakob tot Laban: Laat mij vertrekken en reizen tot mijne plaats en naar mijn land.26 Geef mij mijne vrouwen en mijne kinderen, om welke ik u gediend heb, opdat ik vertrekke; want gij weet, hoe ik u gediend heb.27 Laban sprak tot hem: Laat mij genade voor uwe ogen vinden; ik bespeur, dat de Heer mij zegent om uwentwil.28 Bepaal mij het loon, dat ik u geven zal.29 Hij nu sprak tot hem: Gij weet, hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee onder mij geweest is.30 Gij hadt weinig eer ik hier kwam, maar nu is het uitgebreid in menigte, en de Heer heeft u gezegend onder mijn bestuur; nu wanneer zal ik mijn huis ook bezorgen?31 En hij sprak: Wat zal ik u dan geven? Jakob sprak: Gij zult mij niets geven, maar zo gij doen wilt, hetgeen ik u zeggen zal, zo zal ik wederom uwe schapen weiden en hoeden.32 Ik zal heden al de kudden doorgaan, en afzonderen alle gevlekte en bonte schapen en alle zwarte schapen onder de lammeren, en het bonte en geplekte onder de geiten: wat nu bont en geplekt zal uitvallen, dat zal mijn loon zijn.33 Zo zal mijne gerechtigheid heden of morgen voor mij getuigen, wanneer het komt, dat ik mijn loon van u nemen zal: al wat niet geplekt of bont of niet zwart zijn zal onder de lammeren en geiten, dat zij dieverij bij mij.34 Toen sprak Laban: Zie, het zij zoals gij gezegd hebt.35 En hij zonderde op dien dag af de gesprenkelde en bonte bokken, en alle geplekte en bonte geiten, alles, waar slechts iets wits aan was, en al wat zwart was onder de lammeren; en hij stelde het onder de handen zijner zonen,36 en maakte ruimte, drie dagreizen ver, tussen hem en Jakob, alzo weidde Jakob de overige kudde van Laban.
37 Jakob nu nam stokken van groene populierbomen, hazelaren en kastanjebomen, en schilde witte strepen daaraan, zodat het wit aan de stokken bloot werd;38 en hij legde de stokken, welke hij geschild had, in de drinkgoten voor de kudden, die daar moesten komen om te drinken, opdat zij paren zouden, als zij kwamen om te drinken.39 Alzo paarden de kudden bij de stokken, en brachten gesprenkelde, geplekte en bonte voort.40 Toen zonderde Jakob de lammeren af, en deed de afgezonderde kudde bij de geplekte en zwarte onder de kudde van Laban; en hij maakte zich ene eigene kudde; die deed hij bij Labans kudde niet.41 En wanneer het de loop der vroegelingen was, legde hij de stokken in de goten voor de ogen der kudde, opdat zij bij de stokken paren zouden;42 maar in den spaden loop legde hij ze daar niet in: alzo waren de spadelingen voor Laban, maar de vroegelingen voor Jakob.43 Hierdoor werd de man bovenmate rijk, zodat hij vele schapen, dienstmaagden, knechten, kamelen en ezels had.