Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Genesis 27

1 En het gebeurde, toen Isak oud was geworden, en zijne ogen te donker werden om te zien, dat hij Esau, zijnen oudsten zoon, riep, en tot hem sprak: Mijn zoon! En hij antwoordde hem: Hier ben ik.2 En hij sprak: Zie, ik ben oud geworden, en weet niet wanneer ik sterven zal;3 neem dan nu uw gereedschap, den pijlkoker en boog, en ga naar het veld en vang mij een wildbraad;4 en maak mij een gerecht, zoals ik het gaarne heb, en breng het mij hier, opdat ik ete, en mijne ziel u zegene, eer ik sterf.5 Rebekka nu hoorde deze woorden, welke Isak tot zijnen zoon Esau zeide. En Esau ging heen naar het veld om een wildbraad te jagen, opdat hij het te huis bracht.

6 Toen sprak Rebekka tot Jakob, haren zoon: Zie, ik heb uwen vader horen spreken met Esau, uwen broeder, en zeggen:7 Breng mij een wildbraad en maak mij een gerecht, opdat ik ete en u zegene voor den Heer, eer ik sterf.8 Hoor dan nu, mijn zoon, naar mijne stem in hetgeen ik u gebied.9 Ga heen naar de kudde, en haal mij twee goede bokjes, opdat ik uwen vader daarvan een gerecht make, zoals hij het gaarne heeft.10 Dan zult gij uwen vader binnenbrengen om te eten, opdat hij u zegene Vr zijnen dood.11 Maar Jakob sprak tot zijne moeder Rebekka: Zie, mijn broeder Esau is ruw, en ik ben glad:12 mijn vader mocht mij eens betasten, en dan zou ik bij hem geacht worden, als wilde ik hem bedriegen, en ik zou een vloek over mij brengen en niet een zegen.13 Toen sprak zijne moeder tot hem: De vloek zij op mij, mijn zoon, luister slechts naar mijne stem; ga heen en haal ze mij.14 Toen ging hij heen en haalde ze, en bracht ze aan zijne moeder. Toen maakte zijne moeder een gerecht, zoals zijn vader het gaarne had,15 en nam van Esau, haren oudsten zoon, de kostelijke klederen, welke zij bij zich te huis had, en trok ze Jakob, haren jongsten zoon, aan;16 maar de vellen van de bokjes deed zij hem om de handen en waar hij glad was aan den hals,17 en gaf alzo het eten met brood, zoals zij het gereedgemaakt had, haren zoon Jakob in zijne hand.

18 En hij ging binnen tot zijnen vader en sprak: Mijn vader! Hij antwoordde: Hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon?19 Jakob sprak tot zijnen vader: Ik ben Esau, uw eerstgeboren zoon; ik heb gedaan zoals gij mij gezegd hebt; sta op, ga zitten, en eet van mijn wildbraad, opdat uwe ziel mij zegene.20 Maar Isak sprak tot zijnen zoon: Mijn zoon, hoe hebt gij het zo schielijk gevonden? Hij antwoordde: De Heer, uw God, verleende het mij.21 Toen sprak Isak tot Jakob: Treed herwaarts, mijn zoon, opdat ik u betaste, of gij mijn zoon Esau zijt, of niet.22 Alzo trad Jakob tot zijnen vader Isak, en toen hij hem betast had, sprak hij: De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Esau's handen.23 En hij kende hem niet; want zijne handen waren ruw, gelijk Esau's, zijns broeders, handen; en hij zegende hem,24 en sprak tot hem: Zijt gij mijn zoon Esau? Hij antwoordde: Ja, ik ben het.25 Toen sprak hij: Breng het mij dan hier, mijn zoon: opdat ik ete van uw wildbraad, en opdat mijne ziel u zegene. Toen bracht hij het hem, en hij at; en hij droeg hem ook wijn binnen, en hij dronk.26 En zijn vader Isak sprak tot hem: Kom hier en kus mij, mijn zoon!27 Hij trad toe en kuste hem. Toen rook hij den reuk zijner klederen, en zegende hem, en sprak: Zie, de reuk mijns zoons is gelijk de reuk des velds, hetwelk de Heer gezegend heeft.28 God geve u van den dauw des hemels en van de vettigheid der aarde en volheid van koren en wijn.29 Volken moeten u dienen, en geslachten moeten u te voet vallen; word een heer over uwe broeders, en de kinderen uwer moeder moeten u te voet vallen; vervloekt zij wie u vloekt, gezegend zij wie u zegent!

30 Toen nu Isak den zegen over Jakob voleindigd had, en Jakob nauwelijks uitgegaan was van zijnen vader Isak, kwam Esau, zijn broeder, van zijne jacht,31 en maakte ook een gerecht, en bracht het zijnen vader binnen, en sprak tot hem: Sta op, mijn vader, en eet van het wildbraad uws zoons, opdat uwe ziel mij zegene.32 Toen antwoordde Isak, zijn vader, hem: Wie zijt gij? Hij sprak: Ik ben Esau, uw eerstgeboren zoon.33 Toen werd Isak bovenmate ontsteld, en sprak: Wie is dan de jager, die het mij gebracht heeft? En ik heb van alles gegeten eer gij kwaamt, en heb hem gezegend: hij zal ook gezegend blijven.34 Toen Esau deze woorden zijns vaders hoorde, schreeuwde hij luid en werd uitermate bedroefd, en sprak tot zijnen vader: Zegen mij ook, mijn vader!35 Maar hij sprak: Uw broeder is gekomen met list; hij heeft uwen zegen al weg.36 Toen sprak hij: Hij heet wl Jakob; want hij heeft mij nu tweemaal den voet gelicht: mijne eerstgeboorte heeft hij weg, en zie, nu neemt hij ook mijnen zegen. En hij sprak: Hebt gij dan geen zegen voor mij overgehouden?37 Isak antwoordde en sprak tot hem: Ik heb hem tot een heer over u gesteld, en al zijne broeders heb ik hem tot knechten gemaakt; met koren en wijn heb ik hem voorzien: wat zal ik nu voor u doen, mijn zoon?38 Esau sprak tot zijnen vader: Hebt gij dan maar nen zegen, mijn vader? Zegen mij ook, mijn vader! en hij hief zijne stem op en weende.39 Toen antwoordde Isak, zijn vader; en sprak tot hem: Zie, gij zult gene vette woning op aarde hebben, en geen dauw des hemels van boven af.40 Gij zult van uw zwaard leven, en uwen broeder dienen; maar het zal geschieden, dat gij ook een heer zult worden, en zijn juk van uwen hals rukken.

41 En Esau was vergramd op Jakob om dien zegen, met welken zijn vader hem gezegend had, en hij sprak in zijn hart: de tijd zal haast komen, dat mijn vader rouw moet dragen; want ik zal mijnen broeder Jakob ombrengen.42 Toen werden Rebekka deze woorden van Esau, haren oudsten zoon, geboodschapt; en zij zond heen en liet Jakob, haren jongsten zoon, roepen, en sprak tot hem: Zie, uw broeder Esau dreigt u om te brengen.43 Hoor nu naar mijne stem, mijn zoon! Maak u op en vlied naar mijnen broeder Laban in Haran,44 en blijf een wijle tijds bij hem, totdat de gramschap uws broeders zich kere,45 en totdat zijn toorn tegen u zich van u afwende, en hij vergete wat gij hem gedaan hebt, dan zal ik daarna heenzenden en u van daar laten halen. Waarom zou ik van u beiden beroofd worden op nen dag?46 En Rebekka sprak tot Isak: Het verdriet mij te leven wegens de dochters van Heth; zo Jakob ene vrouw neemt van de dochters van Heth, die gelijk de dochters dezes lands zijn, wat baat mij dan het leven?

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile