the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 26
1 En er kwam ene duurte in het land, behalve de eerste, die ten tijde van Abraham geweest was. Toen trok Isak tot Abimlech, den koning der Filistijnen, naar Gerar.2 Toen verscheen hem de Heer en sprak: Trek niet naar Egypte, maar blijf in het land, hetwelk Ik u zeg.3 Wees een vreemdeling in dit land, en Ik wil met u zijn en u zegenen, want u en uwen zade zal Ik al deze landen geven, en Ik zal mijnen eed bevestigen, dien Ik uwen vader Abraham gezworen heb;4 en Ik wil uw zaad vermenigvuldigen als de sterren aan den hemel, en zal uwen zade al deze landen geven, en door uw zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden:5 daarom dat Abraham aan mijne stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden mijne rechten, mijne geboden, mijne inzettingen en mijne wetten.
6 Alzo woonde Isak te Gerar.7 En toen de lieden van die plaats wegens zijne huisvrouw vraagden, sprak hij: Zij is mijne zuster; want hij vreesde te zeggen: Zij is mijne huisvrouw; zij mochten mij, dacht hij, om Rebekka doden; want zij was schoon van aangezicht.8 Toen hij nu een langen tijd daar geweest was, zag Abimlech, de koning der Filistijnen, door het venster, en werd gewaar, dat Isak schertste met zijne huisvrouw Rebekka.9 Toen riep Abimlech Isak en sprak: Zie, zij is uwe huisvrouw, hoe hebt gij dan gezegd: Zij is mijne zuster? Isak antwoordde hem: Ik dacht, ik zou misschien harentwege moeten sterven.10 Abimlech sprak: Waarom hebt gij ons dat gedaan? Het had lichtelijk kunnen gebeuren; dat iemand van het volk zich bij uwe huisvrouw had gelegd, en gij dus ene schuld over ons gebracht hadt.11 Toen gebood Abimlech aan al het volk en sprak: Wie dezen man of zijne huisvrouw aanraakt, zal den dood sterven.
12 En Isak zaaide in dat land, en kreeg in dat jaar aan vruchten honderdvoudig, want de Heer zegende hem.13 En hij werd een groot man, en nam gestadig toe, totdat hij zeer groot werd;14 zodat hij vele goederen had aan klein en groot vee, en een groot huisgezin. Daarom benijdden de Filistijnen hem,15 en stopten al de putten toe, welke de knechten zijns vaders gegraven hadden, ten tijde van zijnen vader Abraham, en vulden ze met aarde.16 En Abimlech sprak tot hem: Trek van ons, want gij zijt ons te machtig geworden.17 Toen trok Isak van daar en sloeg zijne tent op in het dal Gerar, en woonde aldaar.18 En hij liet de waterputten weder opgraven, welke zij ten tijde van zijnen vader Abraham gegraven hadden, welke de Filistijnen toegestopt hadden na Abrahams dood, en noemde ze met dezelfde namen, met welke zijn vader ze genoemd had.19 Ook groeven Isaks knechten in dat dal, en vonden aldaar een put van levend water;20 maar de herders van Gerar twistten met de herders van Isak en zeiden: Dit water behoort ons toe. Toen noemde hij dien put Esek, omdat zij hem daar onrecht gedaan hadden.21 Toen groeven zij een anderen put; daarover hadden zij ook twist: daarom noemde hij hem Sitna.22 Toen begaf hij zich van daar, en groef een anderen put; daarover twistten zij niet. Daarom noemde hij hem Rehoboth, en sprak: Nu heeft de Heer ons ruimte gemaakt, en ons laten wassen in het land.23 Daarna trok hij van daar naar Ber-Sba.24 En de Heer verscheen hem in dien nacht, en sprak: Ik ben de God van uwen vader Abraham: vrees niet, want Ik ben met u, en wil u zegenen en uw zaad vermenigvuldigen, wegens mijnen knecht Abraham.25 Toen bouwde hij aldaar een altaar, en riep den naam des Heren aan, en richtte aldaar zijne hut op; en zijne knechten groeven aldaar een put.
26 En Abimlech ging tot hem van Gerar, met Ahuzzath zijnen vriend en Pichol zijnen krijgsoverste.27 Maar Isak sprak tot hen: Waarom komt gij tot mij; gij haat mij immers en hebt mij van u verdreven?28 Zij spraken: Wij zien met ziende ogen, dat de Heer met u is; daarom spraken wij: Een eed zal tussen ons en u zijn, en wij willen een verbond met u maken,29 dat gij ons geen schade doet, gelijk wij u niet aangeraakt hebben en gelijk wij u niet dan alleen goed gedaan hebben, en u in vrede hebben laten vertrekken: gij zijt nu de gezegende des Heren.30 Toen maakte hij hun een maaltijd, en zij aten en dronken.31 En des morgens stonden zij vroeg op, en de n zwoer den ander; en Isak liet hen gaan, en zij trokken in vrede van hem.32 Tenzelfden dage kwamen Isaks knechten en zeiden hem van den put, dien zij gegraven hadden, en spraken tot hem: Wij hebben water gevonden.33 En hij noemde hem Sba; vandaar heet de stad Ber-Sba, tot op den dag van heden.
34 Toen Esau veertig jaar oud was, nam hij tot vrouw Judith, de dochter van Beri, den Hethiet, en Basmath, de dochter van Elon, den Hethiet.35 Die beiden waren Isak en Rebekka tot hartzeer.