Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Genesis 21

1 En de Heer bezocht Sara, gelijk Hij gesproken had, en deed haar zoals Hij gesproken had;2 en Sara werd zwanger, en baarde Abraham in zijnen ouderdom een zoon, op den tijd, dien God hem gezegd had.3 En Abraham noemde zijnen zoon, die hem geboren was, dien Sara hem gebaard had, Isak,4 en besneed hem op den achtsten dag, gelijk God hem geboden had.5 Honderd jaar was Abraham oud, toen zijn zoon Isak hem geboren werd.6 En Sara sprak: God heeft mij een lachen toebereid; want al wie het hoort, die zal om mij lachen.7 En zij sprak: Wie zou aan Abraham hebben durven zeggen, dat Sara kinderen zoogde en hem in zijnen ouderdom een zoon gebaard had?8 En dat kind wies, en werd gespeend, en Abraham maakte een groten maaltijd op den dag, toen Isak gespeend werd.

9 En Sara zag, dat de zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, een spotter was,10 en sprak tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd uit met haren zoon; want de zoon dezer maagd zal niet erven met mijnen zoon Isak.11 Dit woord beviel Abraham zeer kwalijk vanwege zijnen zoon.12 Maar God sprak tot hem: Laat het u niet kwalijk gevallen vanwege den jongen en de dienstmaagd; al wat Sara u gezegd heeft, hoor daarnaar, want in Isak zal u het zaad genoemd worden.13 Ook wil Ik den zoon der dienstmaagd tot een volk maken, omdat hij van uw zaad is.

14 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood en ene fles met water, en legde het Hagar op hare schouders, en gaf haar den jongen mede, en liet haar uit. Toen trok zij heen, en verdwaalde in de woestijn bij Ber-Sba.15 Toen nu het water in de fles op was, legde zij den jongen onder een van de struiken,16 en ging heen, en zette zich daar tegenover, een boogschot ver; want zij sprak: Ik kan het sterven van den jongen niet aanzien. En zij zette zich daar tegenover, en hief hare stem op en weende.17 Toen verhoorde God de stem des jongens; en Gods Engel riep van den hemel tot Hagar en sprak tot haar: Wat deert u, Hagar? Vrees niet, want God heeft verhoord de stem des jongens, waar hij ligt.18 Sta op, neem den jongen en leid hem bij uwe hand; want Ik zal hem tot een groot volk maken.19 En God deed haar de ogen open en zij zag een waterput; toen ging zij heen en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken.20 En God was met den jongen; die wies op, en woonde in de woestijn, en werd een goed boogschutter;21 en hij woonde in de woestijn Paran, en zijne moeder nam voor hem ene vrouw uit Egypteland.

22 In dien tijd sprak Abimlech, en Pichol zijn krijgsoverste, met Abraham en zeide: God is met u in alles, wat gij doet.23 Zo zweer mij dan nu bij God, dat gij mij noch mijnen kinderen noch mijnen kleinkinderen ontrouw zult bewijzen; maar dat gij de barmhartigheid, welke ik aan u gedaan heb, aan mij k doet, en aan het land, in hetwelk gij een vreemdeling zijt.24 Toen sprak Abraham: Ik zal zweren.25 En Abraham bestrafte Abimlech over den waterput, dien Abimlechs knechten met geweld genomen hadden.26 Toen antwoordde Abimlech: Ik heb niet geweten, wie dat gedaan heeft; ook hebt gij het mij niet te kennen gegeven, daarenboven heb ik het niet gehoord dan heden.27 Toen nam Abraham schapen en runderen, en gaf ze Abimlech, en zij maakten met elkander een verbond.28 En Abraham stelde zeven lammeren afzonderlijk.29 Toen sprak Abimlech tot Abraham: Wat zullen de zeven lammeren, welke gij daar afzonderlijk gesteld hebt?30 En hij antwoordde: Zeven lammeren zult gij van mijne hand nemen, opdat zij mij tot ene getuigenis zijn, dat ik dezen put gegraven heb.31 Daarom heet die plaats Ber-Sba, omdat zij beiden daar te zamen gezworen hebben.32 En alzo maakten zij dat verbond te Ber-Sba. Toen maakte Abimlech zich op, en Pichol zijn krijgsoverste, en zij trokken weder in het land der Filistijnen.

33 Maar Abraham plantte bomen te Ber-Sba, en predikte aldaar den naam des Heren, des eeuwigen Gods.34 En hij was een vreemdeling in het land der Filistijnen een langen tijd.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile