the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 22
1 Na deze geschiedenissen beproefde God Abraham, en sprak tot hem: Abraham! En hij antwoordde: Hier ben ik.2 En Hij sprak: Neem uwen enigen zoon, dien gij liefhebt, Isak; en ga heen in het land Mora, en offer hem aldaar tot een brandoffer op een berg, dien Ik u zeggen zal.
3 Toen stond Abraham des morgens vroeg op en zadelde zijnen ezel, en nam met zich twee van zijne jongens en zijnen zoon Isak, en kloofde hout voor het brandoffer, maakte zich op, en ging heen naar de plaats, welke God hem gezegd had.4 Op den derden dag hief Abraham zijne ogen op en zag die plaats van verre,5 en sprak tot zijne jongens: Blijft gij hier met den ezel, ik en de jongen zullen daarheen gaan; en als wij aangebeden hebben, zullen wij weder tot u komen.6 En Abraham nam het hout voor het brandoffer, en legde het op zijnen zoon Isak; maar het vuur en het mes nam hij in zijne hand; en beiden gingen te zamen.7 Toen sprak Isak tot zijnen vader Abraham: Mijn vader! Abraham antwoordde: Hier ben ik, mijn zoon. En hij sprak: Zie, hier is vuur en hout, maar waar is het lam tot het brandoffer?8 Abraham antwoordde: Mijn zoon, God zal zichzelven een lam tot het brandoffer voorzien. Zo gingen beiden te zamen.9 En toen zij kwamen aan de plaats, welke God hem gezegd had, bouwde Abraham aldaar een altaar, en legde het hout daarop, en bond zijnen zoon Isak, en legde hem op het altaar, boven op het hout;10 en hij strekte zijne hand uit en vatte het mes om zijnen zoon te slachten.
11 Toen riep de Engel des Heren tot hem van den hemel en sprak: Abraham, Abraham! Hij antwoordde: Hier ben ik.12 Hij sprak: Sla uwe hand niet aan den jongen, en doe hem niets; want nu weet Ik, dat gij God vreest, en hebt uwen enigen zoon niet verschoond om Mijnentwil.13 Toen hief Abraham zijne ogen op en zag achter zich een ram, hangende met zijne hoornen in de heg, en ging heen en nam den ram, en offerde hem ten brandoffer in plaats van zijnen zoon.14 En Abraham noemde deze plaats: De Heer voorziet. Daarom zegt men nog heden ten dage: Op den berg zal de Heer voorzien.
15 En de Engel des Heren riep nog eens van den hemel tot Abraham,16 en sprak: Ik heb bij Mijzelven gezworen, spreekt de Heer: Dewijl gij dat gedaan en uwen enigen zoon niet verschoond hebt,17 zal Ik uw zaad zegenen en vermenigvuldigen, als de sterren aan den hemel en als het zand aan den oever der zee, en uw zaad zal de poorten zijner vijanden bezitten;18 en door uw zaad zullen alle volken op de aarde gezegend worden, omdat gij mijne stem gehoorzaam zijt geweest.19 Alzo keerde Abraham weder tot zijne jongens; en zij maakten zich op, en trokken te zamen naar Ber-Sba, en hij woonde aldaar.
20 Na deze geschiedenissen gebeurde het, dat men aan Abraham bekend maakte: Zie, Milka, heeft uwen broeder Nahor k kinderen gebaard,21 namelijk Uz den eerstgeborene, en Buz zijnen broeder, en Kemul, van wien de Syrirs komen,22 en Kesed, en Hazo, en Pildas en Jidlaf, en Bethul.23 Bethul nu verwekte Rebekka. Deze acht baarde Milka aan Nahor, Abrahams broeder.24 En zijn bijwijf, genaamd Rema, baarde ook, namelijk Tebah, Gaham, Tahas en Macha.