the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 20
1 Abraham nu trok van daar naar het land ten Zuiden, en woonde tussen Kades en Sur; en hij werd een vreemdeling te Gerar.2 En hij zeide van zijne huisvrouw Sara: Zij is mijne zuster. Toen zond Abimlech, de koning van Gerar, naar haar toe en liet haar halen.
3 Maar God kwam tot Abimlech des nachts in een droom en sprak tot hem: Zie, gij zijt een man des doods wegens de vrouw, welke gij genomen hebt; want zij is eens mans echte vrouw.4 Maar Abimlech had haar nog niet aangeraakt, en sprak: Heer, wilt Gij dan ook een rechtvaardig volk doden?5 Heeft hij niet tot mij gezegd: Zij is mijne zuster? en zij heeft ook gezegd: Hij is mijn broeder. Ik heb dat immers gedaan met een eenvoudig hart en onschuldige handen.6 En God sprak tot hem in den droom: Ik weet ook, dat gij het met een eenvoudig hart gedaan hebt; daarom heb Ik u behoed, dat gij niet tegen Mij zondigdet, en heb u niet toegelaten haar aan te raken.7 Geef dan nu den man zijne huisvrouw weder; want hij is een profeet, en laat hem voor u bidden, zo zult gij in het leven blijven. Maar zo gij haar niet wedergeeft, zo weet, dat gij den dood sterven moet, en al wat het uwe is.
8 Toen stond Abimlech des morgens vroeg op, en riep al zijne knechten, en zeide hun dat alles voor hunne oren, en die mannen waren zeer bevreesd.9 En Abimlech riep Abraham ook en sprak tot hem: Waarom hebt gij ons dat gedaan? En waarin heb ik tegen u gezondigd, dat gij zulk ene grote zonde op mij en mijn rijk wildet brengen? Gij hebt met mij niet gehandeld zoals men handelen moet.10 En Abimlech sprak verder tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij zulks gedaan hebt?11 Abraham sprak: Ik dacht, misschien is er geen vreze Gods in deze plaats, en men zal mij om mijne huisvrouw doden.12 Ook is zij waarlijk mijne zuster; want zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter, en is mijne vrouw geworden.13 Toen nu God mij beval uit mijns vaders huis te gaan, sprak ik tot haar: Doe die barmhartigheid aan mij, dat, waar wij heenkomen, gij van mij zegt, dat ik uw broeder ben.
14 Toen nam Abimlech schapen en runderen, knechten en maagden, en gaf ze Abraham; en hij gaf hem zijne huisvrouw Sara weder,15 en sprak: Zie, mijn land staat voor u open: woon waar het u behaagt.16 En hij sprak tot Sara: Zie, ik heb uwen broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, dit zal u voor allen, die bij u zijn, en overal, in uwe eer herstellen, zodat gij gerechtvaardigd zijt.17 Abraham nu bad tot God; toen genas God Abimlech, en zijne huisvrouw, en zijne maagden, zodat zij kinderen baarden.18 Want de Heer had te voren vast toegesloten alle baarmoeders van Abimlechs huis, wegens Sara, Abrahams huisvrouw.