Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Genesis 19

1 En de twee Engelen kwamen te Sodom des avonds. Lot nu zat te Sodom in de poort, en toen hij hen zag, stond hij op om hen te ontmoeten, en boog zich met zijn aangezicht ter aarde,2 en sprak: Ziet heren, trekt toch in ten huize uws knechts, en blijft den nacht over; laat uwe voeten wassen, en staat morgen vroeg op en gaat uws weegs. Doch zij spraken: Neen, maar wij willen den nacht over op de straat blijven.3 Toen nodigde hij hen zeer; en zij gingen tot hem in en kwamen in zijn huis; en hij bereidde hun een maaltijd, en bakte ongezuurde koeken, en zij aten.

4 Maar eer zij zich te slapen legden, kwamen de lieden der stad Sodom, jong en oud, en omsingelden het huis, al het volk uit alle hoeken,5 en riepen Lot toe en spraken tot hem: Waar zijn de mannen, die dezen nacht tot u gekomen zijn? Laat hen tot ons uitkomen, opdat wij hen bekennen.6 Lot ging tot hen uit voor de deur, en sloot de deur achter zich toe,7 en sprak: Ach, lieve broeders, doet zulk kwaad niet.8 Ziet, ik heb twee dochters, die nog geen man bekend hebben; ik wil haar hier tot u uitbrengen, en doet met haar wat u goeddunkt; alleenlijk doet dezen mannen niets, want daarom zijn zij onder de schaduw mijns daks ingegaan.9 Toen spraken zij: Kom herwaarts. Daarna spraken zij: Gij zijt de enige vreemdeling hier, en gij wilt regeren? Welaan, wij zullen u meer plagen dan hen. En zij drongen sterk op den man Lot aan; en toen zij toetraden en de deur wilden openbreken10 strekten die mannen hunne hand naar buiten, en trokken Lot tot zich in het huis, en sloten de deur toe.11 En de mannen voor de deur van het huis werden met blindheid geslagen, beiden klein en groot, zodat zij moede werden en de deur niet konden vinden.

12 En de mannen spraken tot Lot: Hebt gij hier ook nog een schoonzoon en zonen en dochters, en wie u toebehoort in deze stad, breng die uit deze plaats;13 want wij zullen deze plaats verderven, dewijl het geroep wegens haar groot is voor den Heer, die ons gezonden heeft om haar te verderven.14 Toen ging Lot uit en sprak met zijne schoonzonen, die zijne dochters nemen zouden, en zeide: Maakt u op en gaat uit deze plaats, want de Heer zal deze stad verderven. Maar het was hun als schertste hij.

15 Toen nu de dageraad aanbrak, geboden de Engelen aan Lot zich te haasten, en spraken: Maak u op, neem uwe huisvrouw en uwe twee dochters, die aanwezig zijn, opdat gij niet omkomt in de misdaad dezer stad.16 Maar toen hij vertoefde, grepen die mannen hem en zijne vrouw en zijne twee dochters bij de hand, omdat de Heer hem verschoonde, en brachten hem uit en leidden hem tot buiten voor de stad.17 En toen zij hem hadden uitgebracht, sprak hij: Red uwe ziel en zie niet om, sta ook niet stil in de gehele landstreek; red u op het gebergte, opdat gij niet omkomt.18 Maar Lot sprak tot hen: Ach, neen Heer!19 Zie, dewijl uw knecht genade gevonden heeft voor uwe ogen, zo wil toch groot maken uwe barmhartigheid, welke Gij aan mij gedaan hebt, dat Gij mijne ziel bij het leven behieldt; ik kan mij op het gebergte niet redden; mij mocht een ongeval overkomen, zodat ik stierf.20 Zie, er is ene stad nabij, daarheen kan ik vluchten, en zij is klein; aldaar zou ik mij redden; zij is immers klein; zo moge mijne ziel in leven blijven.21 Toen sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb u ook in dit opzicht aangezien, dat Ik de stad niet omkeer, waarvan gij gesproken hebt.22 Haast u en red u aldaar, want Ik kan niets doen, voordat gij daarheen inkomt. Hierom is deze stad genaamd Zoar.23 En de zon was opgegaan over de aarde, toen Lot te Zoar inkwam.

24 Toen liet de Heer zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van den Heer, uit den hemel,25 en keerde die steden om, de gehele landstreek, en al de inwoners der steden, en wat op het land gewassen was.

26 En zijne huisvrouw zag om, en werd een zoutpilaar.

27 Abraham nu maakte zich des morgens vroeg op naar de plaats, waar hij voor den Heer gestaan had,28 en keerde zijn aangezicht naar Sodom en Gomorra en naar het gehele omliggende land, en zag toe, en zie, er ging rook op van het land, gelijk de rook eens ovens.29 Want toen God de steden in die landstreek verdelgde, gedacht Hij aan Abraham, en leidde Lot uit de steden, welke Hij omkeerde, in welke Lot woonde.

30 En Lot trok uit Zoar, en bleef op het gebergte met zijne beide dochters; want hij vreesde te Zoar te blijven, en bleef alzo in ene spelonk met zijne beide dochters.31 Toen sprak de oudste tot de jongste: Onze vader is oud; en er is geen man meer op de aarde, die tot ons kan gaan naar de wijze der gehele wereld:32 kom dan, laat ons onzen vader wijn te drinken geven, en bij hem liggen, opdat wij zaad van onzen vader behouden.33 Alzo gaven zij haren vader wijn te drinken in dien nacht en de eerste ging binnen, en legde zich bij haren vader; en hij werd het niet gewaar, toen zij zich legde, noch toen zij opstond.34 Des morgens sprak de oudste tot de jongste: Zie, ik heb gisteren bij mijnen vader gelegen; laat ons hem dezen nacht ook wijn te drinken geven, en ga gij dan binnen en leg u bij hem, opdat wij zaad van onzen vader behouden.35 Alzo gaven zij haren vader ook dien nacht wijn te drinken, en de jongste maakte zich ook op en legde zich bij hem; en hij werd het niet gewaar, toen zij zich legde, noch toen zij opstond.36 Alzo werden de beide dochters van Lot zwanger van haren vader.37 En de oudste baarde een zoon; dien noemde zij Moab; van dien komen de Moabieten, tot op den dag van heden.38 En de jongste baarde ook een zoon; dien noemde zij Ben-Ammi: van dien komen de kinderen van Ammon, tot op den dag van heden.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile