the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 14
1 En het geschiedde ten tijde van Amrafel, den koning van Sinear, van Arjoch, den koning van Ellasar, van Kedorlaomer, den koning van Elam, en van Tideal, den koning der heidenen,2 dat zij oorlog voerden met Bera, den koning van Sodom, en met Birsa, den koning van Gomorra, en met Sinab, den koning van Adama, en met Semeber, den koning van Zebom, en met den koning van Bela, hetwelk genaamd is Zoar.3 Dezen allen kwamen te zamen in het dal Siddim, waar nu de Zoutzee is.4 Want zij waren twaalf jaren onder den koning Kedorlaomer geweest, en in het dertiende jaar waren zij van hem afgevallen.5 Daarom kwam Kedorlaomer, en de koningen, die met hem waren, in het veertiende jaar en zij sloegen de Refaeten te Asterothkarnam, en de Zuzieten te Ham, en de Emieten in het veld Kirjatham,6 en de Horieten op hun gebergte Ser, tot aan de vlakte Paran, die aan de woestijn grenst.7 Daarna keerden zij om en kwamen bij de fontein Mispat, dat is Kades, en sloegen het gehele land der Amalekieten, alsmede de Amorieten, die te Hazezon-Tamar woonden.8 Toen trokken uit de koning van Sodom, de koning van Gomorra, de koning van Adama, de koning van Zebom, en de koning van Bela, hetwelk genaamd is Zoar, en rustten zich toe om te strijden in het dal Siddim:9 tegen Kedorlaomer, den koning van Elam, en tegen Tideal, den koning der heidenen, en tegen Amrafel, den koning van Sinear, en tegen Arjoch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf.10 Het dal Siddim nu had vele leemputten. En de koningen van Sodom en Gomorra werden aldaar op de vlucht geslagen en nedergeveld, en wat er overbleef vluchtte op het gebergte.11 Toen namen zij alle have te Sodom en Gomorra, en alle spijs, en trokken weg.12 Ook namen zij Lot, Abrams broeders zoon, en zijne have mede; want hij woonde te Sodom; en zij trokken weg.
13 Toen kwam er een, die ontlopen was, en zeide dat aan Abram, den vreemdeling, die woonde in het bos van Mamr, den Amoriet, die een broeder van Eskol en Aner was; dezen waren met Abram in een verbond.14 Toen nu Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, wapende hij zijne knechten, driehonderd en achttien, in zijn huis geboren, en joeg hen na tot Dan toe.15 En hij verdeelde zich, viel bij nacht op hen aan met zijne knechten, en sloeg hen, en joeg hen tot Hoba toe, dat ter linkerhand van de stad Damascus ligt;16 en bracht alle have weder, alsmede ook Lot, zijnen broeder, met zijne have, ook de vrouwen en het volk.
17 Toen hij nu wederkwam van den slag van Kedorlaomer en de koningen met hem, ging de koning van Sodom hem tegemoet in het veld, genaamd 's-Konings dal.18 En Melchizdek, koning van Salem, droeg brood en wijn voor; en hij was een priester van God, den Allerhoogste.19 En hij zegende hem en sprak: Gezegend zij Abram Gode, den Allerhoogste, die hemel en aarde bezit;20 en geloofd zij God, de Allerhoogste, die uwe vijanden in uwe hand gegeven heeft. En Abram gaf; hem de tienden van alles.
21 Toen sprak de koning van Sodom tot Abram: Geef mij de lieden, en behoud de goederen voor u.22 Maar Abram sprak tot den koning van Sodom: Ik hef mijne handen op tot den Heer, den allerhoogsten God, die hemel en aarde bezit,23 dat ik van al wat het uwe is geen draad noch schoenriem nemen wil, opdat gij niet zegt, dat gij Abram hebt rijk gemaakt;24 uitgenomen wat de jongelingen verteerd hebben, en de mannen Aner, Eskol en Mamr, die met mij getrokken zijn; laat die hun deel nemen.