the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Genesis 12
1 En de Heer sprak tot Abram: Ga uit uw vaderland en van uwe maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u zal wijzen;2 en Ik wil u tot een groot volk maken, en zal u zegenen en u een groten naam maken, en gij zult een zegen zijn;3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en vloeken wie u vervloeken; en in u zullen alle geslachten op de aarde gezegend worden.
4 Toen trok Abram uit, zoals de Heer tot hem gezegd had, en Lot trok met hem. Abram nu was vijf en zeventig jaar oud, toen hij uit Haran trok.5 Alzo nam Abram zijne huisvrouw Sara en Lot, zijns broeders zoon, met al hunne have, welke zij gewonnen hadden, en de zielen, welke zij verwekt hadden in Haran, en zij trokken uit om te reizen naar het land Kanan.
6 En toen zij nu in dat land gekomen waren, trok Abram Dr tot aan de stad Sichem en tot aan het bos Mor; want de Kananieten woonden in dien tijd in dat land.7 Toen verscheen de Heer aan Abram en sprak: Uwen zade wil Ik dit land geven. En hij bouwde aldaar den Heer, die hem verschenen was, een altaar.8 Vervolgens brak hij van daar op naar een berg, die ten oosten der stad Beth-El lag, en sloeg zijne hut op, zodat hij Beth-El tegen het Westen en Ai tegen het Oosten had, en bouwde aldaar den Heer een altaar, en predikte den naam des Heren.9 Daarna toog Abram verder, en trok naar het Zuiden.
10 En er kwam ene duurte in het land. Toen trok Abram af naar Egypte, om zich aldaar als vreemdeling op te houden; want de duurte was groot in het land.11 En toen hij nabij Egypte kwam, zeide hij tot zijne huisvrouw Sara: Zie, ik weet, dat gij ene vrouw zijt, schoon van aangezicht.12 Als nu de Egyptenaars u zullen zien, zo zullen zij zeggen: Dit is zijne huisvrouw, en zullen mij doden en u in het leven behouden.13 Eilieve, zeg dan, dat gij mijne zuster zijt, opdat het mij des te beter ga om u, en mijne ziel om uwentwil in het leven blijve.
14 Toen nu Abram in Egypte kwam, zagen de Egyptenaars, dat die vrouw zeer schoon was.15 En de vorsten van Farao zagen haar en prezen haar voor hem. Toen werd zij in Farao's huis gebracht.16 En hij deed Abram goed om harentwil. En hij had schapen, runderen, ezels, knechten en maagden, ezelinnen en kamelen.17 Maar de Heer plaagde Farao en zijn huis met grote plagen wegens Sara, Abrams huisvrouw.18 Toen riep Farao Abram tot zich, en sprak tot hem: Waarom hebt gij mij dat gedaan? Waarom zeidet gij mij niet, dat zij uwe huisvrouw was?19 Waarom zeidet gij, dat zij uwe zuster was? Weshalve ik haar mij tot vrouw wilde nemen. En nu, zie, daar hebt gij uwe huisvrouw, neem haar en trek heen.20 En Farao beval zijnen lieden wegens hem, dat zij hem geleiden zouden met zijne huisvrouw en al wat hij had.