Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Ezra 9

1 Toen dit nu altemaal geschikt was, traden de oversten tot mij zeggende: Het volk van Isral en de priesters en de Levieten zijn niet afgezonderd van de volken dezer landen, namelijk van de gruwelen der Kananieten, Hethieten, Ferezieten, Jebusieten, Ammonieten, Moabieten, Egyptenaars en Amorieten;2 want zij hebben hunne dochters voor zich en hunne zonen genomen, en het heilige zaad vermengd met de volken dezer landen; en de hand der oversten en raadsheren is de voornaamste in deze misdaad geweest.3 Toen ik dit hoorde, scheurde ik mijne klederen en mijnen rok, en trok mij het haar uit mijn hoofd en uit mijnen baard, en zat ontsteld.4 En vanwege die overtreding der weggevoerden vergaderden zich tot mij allen, die het woord van den Heer, den God van Isral, vreesden; en ik zat ontsteld tot het avondoffer.

5 En omtrent het avondoffer stond ik op van mijne beangstheid, en scheurde mijne klederen en mijnen rok, en viel op mijne knien, en breidde mijne handen uit tot den Heer, mijnen God,6 en ik sprak: Mijn God, ik schaam mij en schroom mijne ogen op te heffen tot U, mijn God; want onze misdaad is tot boven ons hoofd gegroeid, en onze schuld is groot tot aan den hemel.7 Van den tijd onzer vaderen af zijn wij in grote schuld geweest tot op dezen dag toe; en om onze misdaden zijn wij en onze koningen en priesters overgegeven in de hand van de koningen dezer landen, aan het zwaard, in de gevangenschap, tot een roof en tot beschaming des aangezichts, gelijk het heden nog is.8 Maar nu is er voor een kleinen tijd genade van den Heer, onzen God, geschied, dat ontkomen is wat nog overig is, opdat Hij ons een nagel in zijne heilige stad zou geven, dat onze God onze ogen zou verlichten, en ons een weinig levens geven, hoewel wij knechten zijn.9 Want knechten zijn wij nog; doch onze God heeft ons niet verlaten, al zijn wij knechten, en heeft tot ons geneigd de barmhartigheid der koningen van Perzi, dat zij ons het leven laten, en wij het huis onzes Gods verhogen en uit zijne verwoesting weder oprichten, en dat Hij ons ene bemuurde plaats zou geven in Juda en Jeruzalem.10 Nu, onze God, wat zullen wij zeggen, naardien wij uwe geboden verlaten hebben,11 die Gij door uwe knechten de profeten bevolen hebt, zeggende: Het land, waarin gij komt om te erven, is een onrein land, door de onreinheid van de volken dier landen, door hunne gruwelen, met welke zij het hier en daar vol onreinheid gemaakt hebben.12 Zo zult gij nu uwe dochters niet geven aan hunne zonen, en hunne dochters zult gij voor uwe zonen niet nemen, en zoekt niet hunnen vrede noch hun welzijn eeuwiglijk; opdat gij machtig wordt en het goede in het land eet, en het uwe kinderen doet erven eeuwiglijk.13 En na dit alles wat over ons gekomen is, om onze boze werken en grote schuld, hebt Gij, onze God, onze misdaad verschoond, en hebt ons ene verlossing gegeven gelijk deze is;14 maar wij hebben ons omgekeerd en uwe geboden laten varen, dat wij ons met deze gruwelvolken verzwagerd hebben. Wilt Gij dan op ons toornig zijn, totdat het geheel uit is; dat er geen overblijfsel noch redding zij?15 Heer, Israls God, Gij zijt rechtvaardig; en nochtans zijn wij overgebleven tot ene verlossing, gelijk het heden ten dage is. Zie, wij zijn voor U in onze schuld, want deswege kan men niet bestaan voor U.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile