Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Ezra 8

1 Dit zijn de hoofden der geslachten, gerekend naar de geslachtsregisters, die met mij optrokken van Babel, ten tijde dat koning Artahsasta regeerde:2 van de zonen van Pinchas, Gersom; van de zonen van Ithamar, Danil; van de zonen van David, Hattus;3 van de zonen van Sechanja, de zonen van Paros, Zecharja, en met hem aan mannen gerekend honderd en vijftig;4 van de zonen van Pahath-Moab, Eljonai, de zoon van Zerahja, en met hem tweehonderd mannen;5 van de zonen van Zattu Sechanja, de zoon van Jahazil, en met hem driehonderd mannen;6 van de zonen van Adin, Ebed, de zoon van Jonathan, en met hem vijftig mannen;7 van de zonen van Elam, Jesaja, de zoon van Athalja, en met hem zeventig mannen;8 van de zonen van Sefatja, Zebadja, de zoon van Michal, en met hem tachtig mannen;9 van de zonen van Joab, Obadja, de zoon van Jehil, en met hem tweehonderd en achttien mannen;10 van de zonen van Bani Selomith, de zoon van Josifja, en met hem honderd zestig mannen;11 van de zonen van Bebai, Zecharja, de zoon van Bebai, en met hem acht en twintig mannen;12 van de zonen van Azgad, Johanan, de jongste zoon, en met hem honderd en tien mannen;13 van de zonen van Adonikam, de laatsten, aldus genaamd: Eliflet, Jel en Semaja, en met hem zestig mannen;14 van de zonen van Bigvai, Uthai en Zabbud, en met hen zeventig mannen.15 En ik vergaderde hen aan de rivier die naar Ahava loopt, en wij bleven aldaar drie dagen; en toen ik acht gaf op het volk en de priesters, vond ik aldaar geen Levieten.16 Toen zond ik om Elizer, Aril, Semaja, Elnathan, Jarib, Elnathan, Nathan, Zecharja en Mesulllam, de hoofden, en om Jojarib en Elnathan, de leeraars;17 en ik zond hen uit naar Iddo, het hoofd in Kasifja, dat zij ons dienaars voor het huis onzes Gods zouden halen; en ik gaf hun in den mond wat zij spreken zouden tot Iddo en zijne broeders en de Nethinim te Kasifja.18 En zij brachten ons, naar de goede hand onzes Gods over ons, een schranderen man uit de zonen van Mahli, den zoon van Levi, den zoon van Isral: Serebja, met zijne zonen en broeders, achttien;19 ook Hasabja, en met hem Jesaja van de zonen van Merari, met zijne broeders en hunne zonen, twintig;20 en van de Nethinim, welke David en de vorsten gegeven hadden om de Levieten te dienen, tweehonderd en twintig, allen met namen genoemd.

21 En ik liet aldaar aan de rivier Ahava een vasten uitroepen, opdat wij ons verootmoedigen zouden voor onzen God, om van hem een rechten weg te vragen voor ons en onze kinderen en voor al onze have.22 Want ik schaamde mij van den koning krijgsmacht en ruiters te verzoeken, om ons tegen de vijanden te helpen op den weg; want wij hadden tot den koning gezegd: De hand onzes Gods is ten beste over allen, die Hem zoeken, maar zijne sterkte en zijn toorn over allen, die Hem verlaten.23 Alzo vastten wij en vraagden zulks van onzen God; en Hij verhoorde ons.

24 En ik zonderde twaalf van de oppersten der priesters af: Serebja en Hasabja, en met hen tien van hunne broeders;25 en ik woog hun toe het zilver en het goud en de vaten, tot het hefoffer voor het huis onzes Gods, hetwelk de koning en zijne raadsheren en vorsten, en geheel Isral daar aanwezig tot een hefoffer gegeven hadden.26 En ik woog hun toe onder hunne hand zeshonderd en vijftig talenten zilver, en aan zilveren vaten honderd talenten, en aan goud honderd talenten;27 twintig gouden bekers, ter waarde van duizend goudstukken; en twee goede kostbare koperen vaten, zuiver als goud.28 En ik sprak tot hen: Gij zijt heilig voor den Heer, en deze vaten zijn heilig; want dit zilver en goud zijn vrijwillig gegeven aan den Heer, den God uwer vaderen.29 Zo bewaakt en bewaart het, totdat gij het toeweegt aan de oppersten der priesters en Levieten en aan de hoofden der geslachten onder Isral, te Jeruzalem, in de kamers van het huis des Heren.30 Toen namen de priesters en de Levieten het gewogen zilver en goud en de vaten, om ze te brengen naar Jeruzalem tot het huis onzes Gods.

31 Alzo braken wij op van de rivier Ahava op den twaalfden dag der eerste maand, om naar Jeruzalem te trekken; en de hand onzes Gods was over ons, en Hij redde ons van de hand der vijanden en dergenen, die op den weg op ons loerden.32 En wij kwamen te Jeruzalem, en bleven aldaar drie dagen.33 En op den vierden dag werd het zilver en het goud en de vaten in het huis onzes Gods gewogen, onder de hand van Meremoth, den zoon van Ura, den priester, en met hem was Eleazar, de zoon van Pinehas, en met hen Jozabad, de zoon van Jesa, en Noadja, de zoon van Binnu, de Levieten,34 naar elks getal en gewicht; en het ganse gewicht werd te dier tijd opgeschreven.35 En de kinderen der gevangenschap, die uit de gevangenschap gekomen waren, offerden brandoffers aan den God van Isral: twaalf varren voor geheel Isral, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken tot een zondoffer; alles tot een brandoffer voor den Heer.36 En zij leverden des konings bevel over aan de ambtlieden des konings en aan de landvoogden aan deze zijde der rivier; en zij hielpen het volk en het huis Gods.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile