Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Ezra 7

1 Na deze gebeurtenissen onder de regering van Artahsasta, den koning van Perzi, trok Ezra, de zoon van Seraja, den zoon van Azarja, den zoon van Hilka,2 den zoon van Sallum, den zoon van Zadok, den zoon van Ahitub,3 den zoon van Amarja, den zoon van Azarja, den zoon van Merajoth,4 den zoon van Zerahja, den zoon van Uzzi, den zoon van Bukki,5 den zoon van Abisa, den zoon van Pinehas, den zoon van Eleazar, den zoon van Aron, den oppersten priester,6 deze Ezra trok uit Babel op; hij nu was een schriftgeleerde bekwaam in de wet van Mozes, welke de Heer, Israls God, gegeven had; en de koning gaf hem al wat hij begeerde, naar de hand van den Heer zijnen God over hem.7 En sommigen van de kinderen Israls en de priesters en de Levieten en de zangers en de deurwachters en de Nethinim trokken naar Jeruzalem op, in het zevende jaar van koning Artahsasta.8 En zij kwamen te Jeruzalem in de vijfde maand, dat was het zevende jaar des konings.9 Want op den eersten dag der eerste maand werd een begin gemaakt met het optrekken uit Babel, en op den eersten dag der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand Gods over hem.10 Want Ezra schikte zijn hart om de wet des Heren te zoeken en te betrachten, en om in Isral de inzettingen en rechten te leren.

11 En dit is de inhoud van den brief, dien koning Artahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde, die een leeraar was in de woorden der bevelen des Heren en zijner geboden aan Isral:12 Artahsasta, de koning aller koningen, aan Ezra, den priester en schriftgeleerde in de wet van den God des hemels, vrede enzovoorts.13 Door mij is bevolen, dat allen van het volk van Isral in mijn rijk, van de priesters en Levieten, die gewillig zijn om naar Jeruzalem te trekken, dat die met u trekken,14 vermits gij door den koning en zijne zeven raadsheren gezonden zijt om Juda en Jeruzalem te onderzoeken, naar de wet Gods, die in uwe hand is;15 en om mede te nemen het zilver en het goud, hetwelk de koning en zijne raadsheren gewillig geven aan den God van Isral, wiens woning te Jeruzalem is;16 en allerlei zilver en goud, dat gij vinden kunt in het gehele landschap Babel, behalve wat het volk en de priesters gewillig geven zullen voor het huis Gods te Jeruzalem;17 neem dit alles, en koop met zorg voor dat geld runderen, rammen, lammeren, en spijsoffers en drankoffers, opdat men offere op het altaar van het huis uws Gods te Jeruzalem.18 En wat gij en uwe broeders met het overige geld gelieft te doen, doet dat naar den wil uws Gods.19 En de vaten, die u gegeven zijn tot den dienst van het huis uws Gods, lever die over voor het aangezicht van den God te Jeruzalem.20 En wat verder nodig zal zijn voor het huis uws Gods, dat zich aan u zal voordoen om uit te geven, laat dat geven uit het schathuis des konings.21 Ik, koning Artahsasta, heb dat bevolen om alle schatmeesters aan gene zijde der rivier, dat, wat Ezra, de priester en schriftgeleerde in de wet van den God des hemels, ook van u eisen zal, gij daaraan met zorg voldoet: tot honderd talenten zilver toe,22 en tot honderd kor tarwe, en tot honderd bath wijn, en tot honderd bath olie, en zout zonder bepaling.23 Al wat naar het bevel van den God des hemels behoort, dat men dit zorgvuldig doe voor het huis van den God des hemels, opdat er geen toorn kome over het koninkrijk van den koning en zijne zonen.24 Nog zij ulieden bekend, dat men geen cijns, tol of jaarlijkse schatting zal vermogen te leggen op enige priesters, Levieten, zangers, deurwachters, Nethinim en dienaars van het huis dezes Gods.25 En gij, Ezra, stel, naar de wijsheid uws Gods, die bij u is, rechters en voogden aan, die al het volk, dat aan gene zijde der rivier is richten, allen, die de wet uws Gods weten, en die haar niet weten, zult gij daarin onderwijzen.26 En al wie de de wet uws Gods en de wet des konings niet met vlijt nakomen zal, die zal vanwege die daad zijn oordeel hebben, hetzij ter dood, of tot verbanning, of tot boete van goederen, of tot gevangenschap.

27 Geloofd zij de Heer, de God onzer vaderen, die den koning heeft ingegeven, dat hij het huis des Heren te Jeruzalem zou versieren,28 en tot mij geneigd heeft de barmhartigheid van den koning en zijne raadsheren en alle machtigen des konings. Zo heb ik mij dan gesterkt, naar de hand van den Heer mijnen God over mij, en de hoofden uit Isral vergaderd om met mij op te trekken.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile