the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezra 6
1 Toen beval koning Darus, dat men zoeken zou in de kanselarij, in het schathuis des konings te Babel.2 Toen vond men te Ahmetha in den burg, die in het landschap Medi is, een boek; en daarin stond de geschiedenis aldus geschreven:3 In het eerste jaar van koning Kores beval koning Kores het huis Gods te Jeruzalem te bouwen als ene plaats, waar men offert, en den grond te leggen ter hoogte van zestig el, en ter breedte ook van zestig el;4 en drie muren van gebouwen stenen, en nen wand van hout; en de onkosten zullen uit des konings huis gegeven worden.5 Daarenboven de gouden en zilveren vaten van het huis Gods, welke Nebukadnezar uit den tempel te Jeruzalem genomen en naar Babel gebracht heeft, zal men ook wedergeven, opdat zij wedergebracht worden in den tempel te Jeruzalem op hunne plaats in het huis Gods.6 Zo houdt u nu verre vandaar, gij Tattenai, landvoogd aan gene zijde der rivier, en Sethar-Bozenai, en hunne ambtgenoten, de Afarsechaeten, gij die aan gene zijde der rivier zijt.7 Laat hen arbeiden aan het huis Gods, opdat de landvoogd der Joden en hunne oudsten het huis Gods bouwen op zijne plaats.8 Ook is van mijnentwege bevolen wat men aan die oudsten van Juda doen zal, om het huis Gods te bouwen; namelijk dat men uit des konings goederen van de inkomsten aan gene zijde der rivier met zorg neme, en het aan die lieden geve, en dat men hen niet belette.9 En wat zij verder nodig hebben, als jonge runderen, rammen en lammeren, tot een brandoffer aan den God des hemels, tarwe, zout, wijn, olie, naar het zeggen der priesters te Jeruzalem; dat men hun dagelijks het nodige geve, en dat zulks niet tragelijk geschiede;10 opdat zij offeren tot een liefelijken reuk aan den God des hemels, en bidden voor het leven van den koning en zijne zonen.11 Van mijnentwege is dit bevel geschied; en al wie deze woorden verandert, van diens huis zal men een balk nemen en oprichten, en hem daaraan hangen, en zijn huis zal te dezer oorzaak tot een mesthoop gemaakt worden.12 En de God, wiens naam aldaar woont, brenge alle koningen en volken om, die hunne hand uitstrekken om het huis Gods te Jeruzalem te veranderen en te verbreken. Ik, Darus, heb dit bevolen, opdat het zonder uitstel gedaan worde.
13 Dit deden nu met vlijt Tattenai, de landvoogd aan gene zijde der rivier, en Sethar-Bozenai, met hunne ambtgenoten, tot welke koning Darus gezonden had.14 En de oudsten der Joden bouwden, en het ging spoedig voort, onder de profetie der profeten Haggai en Zacharia, den zoon van Iddo; en zij verrichtten en voleindigden den bouw, naar het bevel van den God van Isral, en naar het bevel van Kores, Darus en Artahsasta, koningen van Perzi.15 En zij voltooiden het huis op den derden dag der maand Adar; dit was het zesde jaar der regering van koning Darus.16 En de kinderen Israls, de priesters, de Levieten, en de andere kinderen der gevangenschap, hielden de inwijding van het huis Gods met vreugde.17 En zij offerden tot de inwijding van het huis Gods honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren; en tot een zondoffer voor geheel Isral twaalf geitebokken, naar het getal der stammen van Isral.18 En zij stelden de priesters naar hunne afdelingen, en de Levieten naar hunne rangen, om God te dienen te Jeruzalem, naar hetgeen geschreven is in het boek van Mozes.19 En de kinderen der gevangenschap hielden het Pascha op den veertienden dag der eerste maand.20 Want de priesters en de Levieten hadden zich gereinigd, zodat zij allen rein waren, als een nig man; en zij slachtten het Pascha voor al de kinderen der gevangenschap, en voor hunne broeders, de priesters, en voor zich zelven.21 En de kinderen Israls, die uit de gevangenschap waren wedergekomen, en allen, die zich tot hen afgezonderd hadden van de onreinheid der volken des lands, om den Heer, den God van Isral, te zoeken, aten het;22 en zij hielden het feest der ongezuurde broden zeven dagen met vreugde; want de Heer had hen verblijd; en het hart des konings van Assyri tot hen gewend, opdat zij gesterkt werden in het werk van het huis God, den God van Isral.