the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezra 5
1 Maar de profeten Hagga en Zacharia, de zoon van Iddo, profeteerden tot de Joden die in Juda en Jeruzalem waren, in den naam van den God van Isral.2 Toen maakten Zerubbabel, de zoon van Sealtil, en Jesa, de zoon van Jozadak, zich op, en begonnen het huis Gods te bouwen te Jeruzalem; en met hen de profeten Gods, die hen ondersteunden:
3 Te dier tijd kwamen tot hen Tattenai, de landvoogd aan deze zijde der rivier, en Sethar-Bozenai, en hunne ambtgenoten, en spraken tot hen aldus: Wie heeft ulieden bevolen dit huis te bouwen en deze muren op te trekken?4 Toen zeiden wij aan hen, hoe de mannen heetten, die dit gebouw bouwden.5 Doch het oog huns Gods was over de oudsten der Joden, zodat het hun niet belet werd, totdat de zaak aan Darus zou gebracht zijn en zij daarover een brief zouden bekomen hebben.6 Dit nu is de inhoud van den brief dien Tattenai, de landvoogd aan deze zijde der rivier, en Sethar-Bozenai en zijne verdere ambtgenoten, de Afarsechaeten, die aan deze zijde der rivier waren, aan koning Darus zonden.7 Zij zonden een verhaal aan hem, en daarin was aldus geschreven:8 Aan koning Darus alle heil! Het zij den koning bekend, dat wij in het Joodse land gekomen zijn tot het huis des groten Gods, hetwelk gebouwd wordt van gehouwen stenen, en de balken legt men reeds in de muren, en dat werk gaat schielijk en spoedig voort onder hunne hand.9 En wij hebben de oudsten gevraagd en tot hen dus gezegd: Wie heeft ulieden bevolen dit huis te bouwen en deze muren op te trekken?10 Ook vraagden wij, hoe zij heetten, opdat wij ze aan u zouden bekendmaken, en wij hebben de namen der mannen, die hunne oversten waren, opgeschreven.11 Zij nu gaven ons de volgende woorden tot antwoord, zeggende: Wij zijn knechten van den God des hemels en der aarde, en herbouwen het huis, dat te voren, Vr vele jaren, gebouwd was, hetwelk een groot koning van Isral gebouwd en voltooid had.12 Doch toen onze vaderen den God des hemels vertoornd hadden, gaf Hij hen in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, den Chalder; die verwoestte dit huis en voerde het volk weg naar Babel.13 Maar in het eerste jaar van Kores, den koning van Babel, beval koning Kores dit huis Gods op te bouwen.14 Ja, ook de gouden en zilveren vaten van het huis Gods, welke Nebukadnezar uit den tempel te Jeruzalem genomen en in den tempel te Babel gebracht had, nam koning Kores uit den tempel te Babel, en gaf ze aan enen met name Sesbazzar, dien hij tot landvoogd had aangesteld;15 en hij zeide tot hem: Neem deze vaten, trek heen en breng ze in den tempel te Jeruzalem, en laat het huis Gods bouwen op zijne plaats.16 Toen kwam deze Sesbazzar, en legde den grond van het huis Gods te Jeruzalem; en sedert dien tijd bouwt men, en het is nog niet voltooid.17 --Behaagt het nu den koning, zo late hij zoeken in het schathuis des konings, dat te Babel is, of het vanwege koning Kores bevolen is dat huis Gods te Jeruzalem te bouwen, en zende tot ons des konings mening hierover.