the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 8
1 En het geschiedde in het zesde jaar op den vijfden dag der zesde maand, dat ik zat in mijn huis, en de oudsten van Juda zaten Vr mij; en aldaar kwam de hand des Heren Heren op mij.2 En zie, ik zag ene gedaante als van vuur, hetwelk was van zijne lendenen af nederwaarts, en boven zijne lendenen opwaarts was het helder als licht.3 En Hij stak de gelijkenis ener hand uit en greep mij bij het haar mijns hoofds; toen nam een wind mij op tussen den hemel en de aarde en bracht mij naar Jeruzalem, in een goddelijk gezicht, tot de binnenste poort, die tegen het Noorden is; daar was de zitplaats van het beeld, tot verdriet van den huisheer.4 En zie, aldaar was de heerlijkheid van den God Israls, gelijk ik ze voorheen gezien had in het veld.5 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, hef uwe ogen op tegen het Noorden. En toen ik mijne ogen ophief tegen het Noorden, zie, toen zat tegen het Noorden het beeld der ijverzucht, bij de poort des altaars, in den ingang.6 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, ziet gij wat dezen doen, de grote gruwelen die het huis van Isral aldaar bedrijft, opdat zij Mij van mijn heiligdom verwijderen? Maar gij zult nog andere grote gruwelen zien.
7 En Hij voerde mij tot de poort van het voorhof; toen zag ik, en zie, er was een gat in den muur.8 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, graaf door dien muur. En toen ik door dien muur groef, zie, er was ene deur.9 En Hij sprak tot mij: Ga daarin, en zie de boze gruwelen, die zij aldaar plegen.10 En toen ik daar inkwam en zag, zie, toen waren er allerlei beeltenissen van wormen en dieren, verfoeilijke dieren, en allerlei afgoden van het huis Israls, overal rondom aan den muur geschilderd;11 voor welke stonden zeventig mannen van de oudsten van het huis Israls, en Jazanja, de zoon van Safan, stond ook onder hen; en elk had zijn reukwerk in de hand, en een dikke nevel ging op van het reukwerk.12 En Hij sprak tot mij: Mensenkind, ziet gij wat de oudsten van het huis Israls doen in de duisternis, ieder in zijne met beelden beschilderde binnenkamer? Want zij zeggen: De Heer ziet ons niet, de Heer heeft dit land verlaten.
13 En Hij sprak tot mij: Gij zult nog andere grote gruwelen zien, die zij bedrijven.14 En Hij voerde mij tot de poort van het huis des Heren, die tegen het Noorden is; en zie, daar zaten vrouwen, die Tammuz beweenden.15 En Hij sprak tot mij: Mensenkind, ziet gij dat? Maar gij zult nog groter gruwelen zien dan deze.16 En Hij voerde mij in het binnenste hof van het huis des Heren, en zie, voor de deur van den tempel des Heren, tussen het voorhuis en het altaar, waren omtrent vijfentwintig mannen, die hunnen rug tegen den tempel des Heren en hunne aangezichten tegen het Oosten gekeerd hadden, en zij bogen zich neder naar den opgang der zon.17 En hij sprak tot mij: Mensenkind, ziet gij dat? Is het voor het huis van Juda te weinig, dat zij deze gruwelen hier plegen, dat zij ook in het gehele land niets dan moedwil en onrecht bedrijven en mij altijd weer tot toorn verwekken? En zie, zij houden wijnranken voor hunnen neus.18 Daarom zal Ik ook tegen hen met verbolgenheid handelen, en mijn oog zal hen niet verschonen, en Ik zal niet genadig zijn; en of zij al met ene luide stem voor mijne oren roepen, Ik zal hen nochtans niet horen.