the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 47
1 En hij voerde mij weder naar de deur des tempels, en zie, er vloeide water uit, van onder den drempel des tempels naar het Oosten; want de voorzijde des tempels was ook tegen het Oosten; en het water liep aan de rechterzijde van den tempel langs het altaar heen naar het Zuiden toe.2 En hij voerde mij naar buiten door de Noorderpoort en hij leidde mij buiten om naar de buitenpoort, die Oostwaarts zag; en zie, het water sprong daaruit van de rechterzijde.3 En die man ging vandaar uit naar het Oosten, en had een meetsnoer in de hand; en hij mat duizend el en voerde mij door het water, totdat het mij aan de enkels kwam.4 En hij mat nog eens duizend el en voerde mij door het water, totdat het mij aan de lendenen kwam.5 Toen mat hij nog duizend el en het werd zo diep, dat ik er niet meer kon doorgaan; want het water werd zo hoog, dat men er door zwemmen moest, en men kon het niet doorwaden.6 En hij sprak tot mij: Gij mensenkind, hebt gij dit gezien? En hij voerde mij weder terug langs den oever der beek.7 En zie, er stonden zeer vele bomen aan den oever op beide zijden.8 En hij sprak tot mij: Dit water, dat naar het Oosten toevloeit, zal door het vlakke veld lopen in de zee, en van de ene zee in de andere; en als het derwaarts in de zee komt, dan zullen hare wateren gezond worden.9 Ja, al hetgeen daarin leeft en wemelt, waarheen deze stromen komen, dat zal leven; en er zullen vele vissen in zijn; en het zal alles gezond worden en leven, waarheen deze stroom komt.10 En de visschers zullen daarbij staan; van Engdi af tot Englaim toe zal men de visnetten uitspreiden; want aldaar zullen zeer vele vissen zijn, zoals in de grote zee.11 Doch de vijvers en poelen daarbij zullen niet gezond worden, maar zout blijven.12 En aan dezen stroom, aan den oever van weerszijden, zullen allerlei vruchtbare bomen groeien, waarvan de bladeren niet zullen verwelken noch de vruchten verrotten; en zij zullen alle maanden nieuwe vruchten voortbrengen, want het water vloeit hun toe uit het heiligdom; hunne vrucht zal tot spijs dienen en hunne bladeren tot genezing.
13 Dus spreekt de Heere Heere: Dit zijn de grenspalen, naar welke gij het land onder elkander verdelen zult, onder de twaalf stammen van Isral: voor Jozef twee delen.14 En gij zult het uitdelen aan den een als aan den ander; want Ik heb mijne hand opgeheven om het land aan uwe vaderen en u ten erfdeel te geven.15 Dit nu is de grenspaal van het land: tegen het Noorden, van de grote zee af, van Hethlon tot naar Zedad;16 Hamath, Berotha, Sibram, hetwelk aan Damaskus en Hamath grenst; en Hazer-Hattichon, hetwelk aan Hauran grenst.17 Dit zal de grenspaal zijn van de zee af tot aan Hazer-Enon toe; en Damaskus en Hamath zullen het einde zijn tegen het Noorden.18 En den grenspaal tegen het Oosten zult gij meten tussen Hauran en Damaskus en tussen Gilead en tussen het land van Isral aan den Jordaan benedenwaarts, tot aan de zee tegen het Oosten: dit zal de grenspaal tegen het Oosten zijn.19 En de grenspaal tegen het Zuiden is van Tamar af tot aan het twistwater te Kades toe en tegen het water aan de grote zee: dit zal de grenspaal tegen het Zuiden zijn.20 En de grenspaal tegen het Westen is van de grote zee af, rechtuit tot Hamath toe: dit is de grenspaal tegen het Westen.21 Aldus zult gij het land verdelen onder de stammen van Isral.22 En als gij het lot werpt om het land onder u te verdelen, zo zult gij de vreemdelingen, die bij u wonen, en die kinderen onder u verwekt hebben, houden als inboorlingen onder de kinderen Israls.23 En zij zullen ook hun deel aan het land hebben, elk in den stam, in welken hij woont, spreekt de Heere Heere.