the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 4
1 Gij nu, mensenkind, neem een tichelsteen, leg hem Vr u en ontwerp daarop de stad Jeruzalem;2 en maak er ene belegering rondom en bouw er een bolwerk tegen en werp er een wal omheen en omring ze met een heirleger en stel stormrammen rondom haar heen.3 Voorts neem voor u ene ijzeren pan, laat die strekken tot een ijzeren muur tussen u en de stad; en stel uw aangezicht tegen haar en beleger ze. Dit zij een teken voor het huis van Isral.4 Gij zult u ook op uwe linkerzijde leggen, en de misdaad van het huis Israls daarop leggen; zoveel dagen gij daarop ligt, zolang zult gij ook hunne misdaad dragen.5 Want Ik zal u de jaren hunner misdaad maken naar het getal der dagen, namelijk driehonderd negentig dagen; zolang zult gij de misdaad van het huis Israls dragen.6 En als gij dat verricht hebt, zo zult gij u op uwe rechterzijde leggen en zult de misdaad van het huis van Juda dragen veertig dagen lang; want Ik geef u hier ook telkens een dag voor een jaar.7 En stel uw aangezicht en uw ontbloten arm tegen het belegerde Jeruzalem, en profeteer tegen haar.8 En zie, Ik zal u touwen aandoen, dat gij u niet kunt omkeren van de ene zijde op de andere, totdat gij de dagen uwer belegering voleindigd hebt.
9 Neem dan ook tot u tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, en doe dat te zamen in n vat en maak er u zoveel broden van als gij dagen op uwe zijde zult liggen, opdat gij driehonderd negentig dagen daarvan te eten hebt;10 zodat uwe spijs, die gij dagelijks eten zult, twintig sikkels zwaar zal zijn; deze zult gij van den enen tijd tot den anderen eten.11 Het water zult gij ook bij de maat drinken, namelijk het zesde deel van een hin; en dat zult gij ook van den enen tijd tot den anderen drinken.12 Gerstekoeken zult gij eten, die gij voor hunne ogen zult bakken op drek, die van mensen uitgaat.13 En de Heer sprak: Aldus zullen de kinderen Israls hun brood verontreinigd eten onder de volken, waarheen Ik hen drijven zal.14 En ik zeide: Ach Heere Heere, zie; mijne ziel heeft zich nog nooit verontreinigd; want ik heb van mijne jeugd af tot op dezen tijd toe geen aas noch hetgeen verscheurd is gegeten, en nooit is er onrein vlees in mijnen mond gekomen.15 Maar Hij sprak tot mij: Zie, Ik wil u koemest voor mensendrek toestaan, waarop gij uw brood bereiden zult.16 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik zal den voorraad van brood te Jeruzalem wegnemen, zodat zij het brood moeten eten bij het gewicht en met kommer, en het water bij de maat met kommer drinken;17 totdat het aan brood en water geheel ontbreken zal, en de een met den ander treuren zal, en zij in hunne misdaad versmachten zullen.