the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 3
1 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, eet hetgeen daar Vr u is, namelijk deze rol, en ga heen, en spreek tot het huis van Isral.2 Toen deed ik mijnen mond open en Hij gaf mij de rol te eten,3 en sprak tot mij: Gij mensenkind, gij moet met deze rol, die Ik u geef, uw lijf voeden, en uw buik daarmede vullen. Toen at ik ze, en zij was in mijnen mond zo zoet als honig.4 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, ga heen tot het huis van Isral, en predik hun mijn woord.5 Want Ik zend u niet tot een volk, dat ene vreemde taal en ene onbekende spraak heeft, maar tot het huis van Isral;6 niet tot velerlei volken, die ene vreemde taal en ene onbekende spraak hebben, wier woorden gij niet verstaan kunt; en zo Ik u tot hen zond, zij zouden gaarne naar u horen.7 Maar het huis van Isral zal niet naar u horen, want zij willen Mij zelf niet horen; want het gehele huis van Isral heeft harde voorhoofden en verstokte harten.8 Maar evenwel heb Ik uw aangezicht hard gemaakt tegen hun aangezicht, en uw voorhoofd tegen hun voorhoofd;9 ja Ik heb uw voorhoofd zo hard gemaakt als een diamant, die harder dan ene steenrots is: daarom vrees niet en ontzet u ook niet voor hen, omdat zij zulk een ongehoorzaam huis zijn.10 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, al mijne woorden, die Ik tot u zeg, houd die vast in uw hart en neem ze ter ore;11 en ga heen tot de gevangenen uws volks en spreek tot hen en zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere, hetzij dat zij horen, hetzij dat zij het laten.12 En een wind nam mij op, en ik hoorde achter mij een geluid als van ene grote aardbeving: Geloofd zij de heerlijkheid des Heren van uit zijnen zetel.13 En het was een geruis van de vleugels der dieren, die tegen elkander klapwiekten, en ook het gerammel der raderen tegelijk daarmede, en het geluid van ene grote aardbeving.14 Alzo nam de wind mij op en voerde mij weg, en ik voer heen, en verschrikte zeer; maar de hand des Heren hield mij vast.15 En ik kwam tot de gevangenen, die aan de rivier Kebar woonden, te Tel-Abb, en zette mij bij degenen, die daar zaten, en bleef aldaar onder hen zeven dagen, geheel verslagen.
16 En toen de zeven dagen om waren, geschiedde het woord des Heren tot mij, zeggende:17 Gij mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis van Isral; gij zult uit mijnen mond het woord horen en hen van mijnentwege waarschuwen.18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij moet den dood sterven, en gij waarschuwt hem niet, en zegt het hem niet, opdat de goddeloze zich voor zijn goddelozen wandel wachte, dat hij in het leven blijve, zo zal de goddeloze wegens zijne zonde sterven, maar zijn bloed zal Ik van uwe hand eisen.19 Maar is het, dat gij den goddeloze waarschuwt, en hij zich niet bekeert van zijne boosheid en zijn goddelozen wandel, zo zal hij wegens zijne zonde sterven, maar gij hebt uwe ziel gered.20 En als een rechtvaardige zich van zijne rechtvaardigheid afwendt en kwaad doet, zo zal Ik hem een struikelblok voorwerpen, dat hij sterven moet; want, dewijl gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij wegens zijne zonde moeten sterven, en de gerechtigheid, die hij beoefend heeft, zal niet aangezien worden, maar zijn bloed zal Ik van uwe hand eisen.21 Maar indien gij den rechtvaardige waarschuwt, dat hij niet zondige, en hij zondigt ook niet, zo zal hij leven, want hij heeft zich laten waarschuwen; en gij hebt uwe ziel gered.
22 En aldaar kwam de hand des Heren op mij, en hij sprak tot mij: Sta op en ga uit naar het veld, daar zal Ik met u spreken.23 En ik stond op en ging uit naar het veld, en zie, toen stond de heerlijkheid des Heren aldaar, zoals ik ze aan de rivier Kebar gezien had; en ik viel neder op mijn aangezicht.24 En ik werd verkwikt en stelde mij op mijne voeten, en Hij sprak tot mij en zeide tot mij: Ga heen en sluit u op binnen in uw huis.25 En u, mensenkind, zie, u zal men touwen aandoen en u daarmede binden, opdat gij onder hen niet zoudt uitgaan.26 En Ik zal u de tong aan uw gehemelte doen kleven, dat gij verstommen zult en hen niet meer zult kunnen bestraffen; want het is een ongehoorzaam huis.27 Maar als Ik met u spreken zal, zal ik u den mond openen, dat gij tot hen zult zeggen: Dus spreekt de Heere Heere: wie het horen wil, die hore het, en wie het laten wil, die late het; want het is een ongehoorzaam huis.