the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 39
1 En gij, mensenkind, profeteer tegen Gog en zeg: Dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik wil aan u, o Gog, gij die de opperste vorst van Mesech en Tubal zijt;2 zie, Ik zal u omwenden en u lokken en van de einden van het Noorden brengen;3 en Ik zal u op de bergen van Isral doen komen en zal u den boog uit uwe linkerhand slaan en uwe pijlen uit uwe rechterhand werpen.4 Op de bergen van Isral zult gij nedergeveld worden, gij met al uw heir en met het volk, dat bij u is; en Ik zal u aan de roofvogels, aan vogels van allerlei soort en aan de dieren des velds tot spijs geven.5 Gij zult op het veld ternederliggen; want Ik, de Heere Heere, heb het gezegd.6 En Ik zal vuur werpen over Magog en over degenen, die gerust op de eilanden wonen; en zij zullen gewaarworden, dat Ik de Heer ben.7 Want Ik zal mijnen heiligen naam bekendmaken onder mijn volk Isral en zal mijnen heiligen naam niet langer laten schenden; en de volken zullen gewaarworden, dat Ik de Heer ben, de Heilige in Isral.
8 Zie, het is alreeds gekomen en geschied, spreekt de Heere Heere: dit is de dag, van welken Ik gesproken heb.9 En de ingezetenen der steden van Isral zullen uitgaan en vuur stoken en verbranden de wapenen, schilden, rondassen, bogen, pijlen, handstaven en lange spiesen; en zij zullen vuur daarvan stoken zeven jaar lang,10 zodat zij geen hout op het veld behoeven te halen noch in het woud te houwen, maar van de wapenen zullen zij vuur stoken; en zij zullen beroven wie hen beroofden, en plunderen wie hen plunderden, spreekt de Heere Heere.11 En het zal in dien tijd geschieden, dat Ik Gog aldaar ene grafstede zal geven in Isral, het dal der reizigers ten Oosten der zee, zodat degenen, die daar voorbijgaan, daarvoor zullen schuwen, omdat men aldaar Gog met zijne menigte begraven heeft; en het zal genoemd worden: het dal van Gogs menigte.12 En het huis van Isral zal ze begraven zeven maanden lang, opdat het land gezuiverd worde;13 ja al het volk in het land zal aan het begraven gaan en zij zullen roem daarvan hebben, dat Ik te dien dage mijne heerlijkheid heb betoond, spreekt de Heere Heere.14 En zij zullen mannen afzonderen, die gestadig door het land gaan, bij zich hebbende doodgravers om de overigen op het land te begraven, opdat het gezuiverd worde; na zeven maanden zullen zij onderzoek doen:15 en zij, die in het land rondgaan, en ergens mensenbeenderen zien, zullen daarbij een merkteken oprichten, totdat de doodgravers het ook in het dal van Gogs menigte begraven.16 Zo zal de naam der stad Hamona zijn. Alzo zullen zij het land zuiveren.17 Nu, gij mensenkind, dus spreekt de Heere Heere: Zeg tot de vogels van allerlei soort en tot alle dieren des velds: Vergadert u en komt, verzamelt u van rondom tot mijn slachtoffer, hetwelk Ik voor u slacht, een groot slachtoffer op de bergen van Isral, en eet vlees en drinkt bloed;18 het vlees der sterken zult gij eten en het bloed der vorsten op de aarde zult gij drinken; der rammen, der hamels, der bokken, der ossen: alle gemeste dieren van Basan;19 en gij zult vet eten, dat gij vol wordt, en bloed drinken, dat gij dronken wordt, van het slachtoffer, hetwelk Ik voor u geslacht heb.20 Verzadigt u dan aan mijne tafel van paarden en ruiters, van helden en allerlei krijgslieden, spreekt de Heere Heere.21 En Ik zal mijne heerlijkheid onder de volken brengen, opdat alle volken mijne gerichten zien, die Ik heb laten gaan, en mijne hand, die Ik aan hen gelegd heb;22 en het huis Israls bevinde, dat Ik de Heer hun God ben, van dien dag af en voortaan.
23 En de volken zullen gewaarworden, dat het huis Israls wegens hunne misdaad weggevoerd is, en omdat zij zich aan mij bezondigd hadden: daarom heb Ik mijn aangezicht voor hen verborgen en heb hen overgegeven in de hand hunner vijanden, zodat zij allen door het zwaard moesten vallen.24 Ik heb met hen gehandeld zoals hunne zonden en overtredingen verdiend hebben, en Ik heb alzo mijn aangezicht voor hen verborgen.25 Daarom, Z spreekt de Heere Heere: Nu zal Ik de gevangenschap van Jakob wenden en mij over het gehele huis van Isral ontfermen en voor mijnen heiligen naam ijveren.26 Dan zullen zij hun smaad en al hunne zonde gedragen hebben, waarmede zij tegen mij gezondigd hebben, als zij veilig in hun land wonen, dat niemand hen verschrikt;27 als Ik hen uit de volken wedergebracht en uit de landen hunner vijanden vergaderd heb en Ik aan hen geheiligd ben geworden voor de ogen veler volken.28 Alzo zullen zij gewaarworden, dat Ik de Heer hun God ben, dat Ik hen heb doen wegvoeren onder de volken en hen weder in hun land heb verzameld en niet n van hen aldaar heb gelaten;29 en Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, want Ik heb mijnen Geest over het huis van Isral uitgestort, spreekt de Heere Heere.