the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 37
1 En de hand des Heren kwam op mij en voerde mij uit in den Geest des Heren en stelde mij op een open veld, dat vol beenderen lag;2 en Hij voerde mij daar rond en zie, er lagen zeer vele beenderen op het veld, en zie, zij waren zeer verdord.3 En Hij sprak tot mij: Gij mensenkind, meent gij ook, dat deze beenderen weder levend zullen worden? En ik zeide: Heere Heere, dat weet Gij.4 En hij sprak tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg: Gij verdorde beenderen, hoort het woord des Heren!5 Dus spreekt de Heere Heere tot deze beenderen: Zie, Ik zal een adem in u brengen, dat gij levend zult worden;6 Ik zal u pezen geven en vlees op u doen groeien en u met ene huid overtrekken, en Ik zal u adem geven, dat gij weder levend wordt; en gij zult gewaarworden, dat Ik de Heer ben.7 En Ik profeteerde gelijk mij bevolen was, en zie, toen ruiste het, als ik profeteerde, en zie, het roerde zich, en de beenderen kwamen weder te zamen, elk tot zijn gebeente;8 en ik zag, en zie, er wiessen pezen en vlees op, en Hij overtrok ze met ene huid; maar er was nog geen adem in.9 En hij sprak tot mij: Profeteer tot den wind, profeteer gij mensenkind, en zeg tot den wind: Dus spreekt de Heere Heere: Wind, kom herwaarts uit de vier streken en blaas deze doden aan, opdat zij weder levend worden!10 En ik profeteerde, gelijk Hij mij bevolen had. Toen kwam er adem in hen en zij werden weder levend en stonden op hunne voeten; en zij waren een zeer groot heir.11 En hij sprak tot mij: Gij mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israls. Zie, nu zeggen zij: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is verloren en het is uit met ons.12 Daarom profeteer en zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik zal uwe graven openen en zal u, mijn volk, daaruit halen; en Ik zal u in het land van Israls brengen;13 en gij zult gewaarworden, dat Ik de Heer ben, als Ik uwe graven geopend en u, mijn volk,14 daaruit gebracht heb; en Ik zal mijnen Geest in u geven, dat gij weder leven zult, en zal u in uw land vestigen; en gij zult gewaarworden, dat Ik de Heer ben; Ik spreek het en zal het ook doen, spreekt de Heer.
15 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:16 Gij mensenkind, neem u een hout en schrijf daarop: Voor Juda en de kinderen van Isral, die hun toegedaan zijn. En neem nog een hout en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout van Efram en van het gehele huis van Isral, die hun toegedaan zijn.17 En houd het ene bij het andere, opdat het n hout worde in uw hand.18 Als nu uw volk tot u zal spreken, zeggende: Wilt gij ons niet te kennen geven, wat gij daarmede meent, zo zeg tot hen:19 Dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik zal het hout van Jozef, dat in Eframs hand is, en der stammen van Isral, die hun toegedaan zijn, nemen, en Ik zal ze bij het hout van Juda voegen en er n hout van maken, en zij zullen n zijn in mijne hand.20 Dus zult gij de houten, op welke gij geschreven hebt, in uwe hand houden voor hunne ogen en zult dan tot hen zeggen:21 Dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik zal de kinderen Israls halen uit de volken, tot welke zij getrokken zijn, en Ik zal hen overal vergaderen en zal ze weder in hun land brengen;22 en Ik zal een nig volk van hen maken in het land op het gebergte van Isral, en zij zullen te zamen een nigen koning hebben, en zij zullen niet meer twee volken noch in twee koninkrijken verdeeld zijn;23 zij zullen zich ook niet meer verontreinigen met hunne afgoden en gruwelen en allerlei zonden; Ik zal hen verlossen uit al de plaatsen, waar zij gezondigd hebben, en zal hen reinigen en zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn.24 En mijn knecht David zal hun koning en hun aller enige herder zijn; en zij zullen wandelen naar mijne rechten en mijne geboden onderhouden en er naar doen.25 En zij zullen wonen in het land, hetwelk Ik mijnen knecht Jakob gegeven heb, waarin uwe vaders gewoond hebben; zij en hunne kinderen en kindskinderen zullen daarin wonen eeuwiglijk en mijn knecht David zal eeuwiglijk hun vorst zijn.26 En Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten, dat zal een eeuwig verbond zijn met hen; en Ik zal hen behouden en vermenigvuldigen en mijn heiligdom zal onder hen zijn eeuwiglijk;27 en Ik zal onder hen wonen en zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn;28 zodat ook de volken zullen gewaarworden, dat Ik de Heer ben, die Isral heilig maak, als mijn heiligdom eeuwiglijk onder hen zal zijn.