the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 34
1 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:2 Gij mensenkind, profeteer tegen de herders van Isral, profeteer en zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Wee den herders van Isral, die zichzelven weiden! Moeten niet herders de kudde weiden?3 Maar gij verslindt het vet en bekleedt u met de wol en slacht het gemeste, maar de schapen wilt gij niet weiden;4 de zwakken sterkt gij niet en de kranken heelt gij niet; het gewonde verbindt gij niet, het verdwaalde brengt gij niet weder en het verlorene zoekt gij niet op; maar gij heerst streng en hard over hen.5 En mijne schapen zijn verstrooid als die geen herder hebben en zijn voor al het wild gedierte tot spijs geworden en geheel verstrooid;6 en gaan dwalende heen en weder op de bergen en op alle hoge heuvelen, ja, in het gehele land zijn zij verstrooid en niemand is er, die er naar vraagt of er acht op geeft.
7 Daarom gij herders, hoort het woord des Heren:8 Zo waarachtig Ik leef, spreekt de Heere Heere, dewijl gij mijne schapen tot een roof en mijne kudde aan al het wild gedierte tot spijs laat worden, dewijl zij geen herder hebben en mijne herders naar mijne kudde niet vragen, maar zulke herders zijn, die zichzelven weiden en mijne schapen niet willen weiden:9 daarom, gij herders, hoort het woord des Heren;10 dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik wil aan de herders en Ik zal mijne kudde van hunne handen eisen en zal het met hen ten einde maken, dat zij geen herders meer zullen zijn en zichzelve niet meer zullen weiden; Ik zal mijne schapen redden uit hunnen mond, dat zij ze voortaan niet meer zullen verslinden.11 Want dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik zal zelf naar mijne kudde vragen en ze opzoeken;12 gelijk een herder zijne schapen opzoekt, als hij zich onder zijne verstrooide kudde bevindt, zo zal Ik mijne schapen zoeken en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, waarheen zij verstrooid waren ten tijde, toen het donker en duister was;13 Ik zal ze van alle volken uitvoeren en uit alle landen vergaderen en zal ze in hun land brengen; daar zal Ik ze weiden op de bergen van Isral en in alle landouwen en aan alle bewoonbare oorden des lands;14 Ik zal ze in de beste weiden voeren en hunne kooien zullen op de hoge bergen van Isral staan; aldaar zullen zij in zachte kooien liggen en vette weiden hebben op de bergen van Isral.15 Ik zelf zal mijne schapen weiden en Ik zal ze doen nederliggen, spreekt de Heere Heere;16 Ik zal het verlorene weder opzoeken en het verdwaalde wederbrengen en het gewonde verbinden en het zwakke versterken; maar wat vet en sterk is, dat zal Ik verdelgen; en Ik zal ze weiden naar billijkheid.
17 Maar tot u, mijne kudde, spreekt de Heere Heere aldus: Zie, Ik zal richten tussen schaap en schaap en tussen de rammen en de bokken.18 Is het niet genoeg, dat gij ene zo goede weide hebt, moet gij nog het overschot uwer weide met voeten treden? En dat gij zulke schone bronnen hebt om te drinken, moet gij dan het overige met uwe voeten troebel maken?19 Dat mijne schapen moeten eten hetgeen gij met uwe voeten vertreden hebt, en drinken hetgeen gij met uwe voeten hebt troebel gemaakt?20 Daarom spreekt de Heere Heere aldus tot hen: Zie, Ik zal richten tussen de vette en de magere schapen.21 Omdat gij achteruitslaat met de voeten en de zwakken van u stoot met uwe hoornen, totdat gij ze alle van u hebt uitgedreven en verstrooid,22 daarom zal Ik mijne schapen helpen, dat zij niet meer ten roof zullen worden; en Ik zal richten tussen schaap en schaap.23 En Ik zal hun een enigen herder verwekken, die hen weiden zal, mijn knecht David, die zal hen weiden en zal hun herder zijn;24 en Ik, de Heer, zal hun God zijn en mijn knecht David de vorst onder hen: dit zeg Ik, de Heer.25 En Ik zal een verbond van vrede met hen maken en al het verslindend gedierte uit het land uitroeien, zodat zij veilig in de woestijn zullen wonen en in de bossen slapen.26 Ik zal hen en al mijne heuvelen rondom zegenen en op hen doen regenen ter rechter tijd; zegenvolle regenvlagen zullen het zijn;27 dat de bomen op het veld hunne vruchten dragen en het land zijn gewas geven zal; en zij zullen veilig in hun land wonen en zij zullen gewaarworden, dat Ik de Heer ben, als Ik hun juk verbroken en hen gered zal hebben uit de hand dergenen, die zij moesten dienen.28 En zij zullen den volken niet meer tot een roof worden en geen dier der aarde zal hen meer verslinden; maar zij zullen veilig wonen zonder enige vrees.29 En Ik zal voor hen ene rijke planting doen opschieten, dat zij niet meer honger zullen lijden in het land en den smaad der volken niet meer zullen dragen;30 en zij zullen gewaarworden, dat Ik, de Heer hun God, bij hen ben, en dat zij, het huis Israls, mijn volk zijn, spreekt de Heere Heere.31 ja, gij mensen zult de kudde mijner weide zijn en Ik zal uw God zijn, spreekt de Heere Heere.