the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 26
1 En in het elfde jaar, op den eersten dag der eerste maand, geschiedde het woord des Heren tot mij, zeggende:2 Gij mensenkind, omdat Tyrus van Jeruzalem gezegd heeft: Ha, de poort der volken is verbroken, zij is tot mij overgebracht; ik zal vol worden, nu zij woest is!;3 daarom spreekt de Heere Heere aldus: Zie, Ik wil aan u, Tyrus, en Ik zal vele volken tegen u opbrengen, gelijk ene zee zich verheft met hare golven.4 Die zullen de muren van Tyrus verderven en hare torens afbreken; ja Ik zal ook het stof voor haar wegvegen en zal haar maken tot ene naakte steenrots,5 en tot ene plaats, waar men visnetten uitspreidt in de zee; want Ik heb het gezegd, spreekt de Heere Heere, en zij zal den volken tot een roof worden.6 En hare dochters, die op het veld liggen, zullen door het zwaard gedood worden, en zij zullen gewaarworden, dat Ik de Heer ben.7 Want dus spreekt de Heere Heere: Zie, Ik zal over Tyrus brengen Nebukadnezar, den koning van Babel, van het Noorden af, die een koning aller koningen is, met paarden, wagens, ruiters en met ene grote menigte volk.8 Die zal uwe dochters, die op het veld liggen, met het zwaard doden en tegen u zal hij bolwerken opwerpen en een wal maken, en schilden tegen u toerusten;9 hij zal met stormrammen uwe muren omverstoten, en uwe torens met zijne wapenen omverrukken.10 Het stof van de menigte zijner paarden zal u bedekken; ook zullen uwe muren beven van het gedruis zijner ruiters, raderen en paarden, als hij door uwe poorten zal intrekken, gelijk men in een doorgebroken stad pleegt in te trekken.11 Hij zal met de hoeven zijner paarden al uwe straten vertreden, uw volk zal hij met het zwaard doden en uwe sterke pilaren ter aarde nederdrukken;12 zij zullen uw goed roven en uwe kostbare waren plunderen, uwe muren zullen zij afbreken en uwe schone huizen omverrukken; en zij zullen uwe stenen, uw hout en uw stof in het water werpen.13 Zo zal Ik aan het geluid uws gezangs een einde maken, dat men het geklank uwer harpen niet meer zal horen.14 En Ik zal ene naakte steenrots van u maken en ene plaats, waar men visnetten uitspreidt, dat gij niet meer gebouwd zult worden; want Ik ben de Heer, die dat spreek, zegt de Heere Heere.
15 Dus spreekt de Heere Heere tot Tyrus: Zie of niet de eilanden zullen beven van het geluid uws vals en bij het gekerm der gewonden, die in u zullen vermoord worden.16 Alle vorsten aan de zee zullen van hunne zetels aftreden en hunne gewaden van zich wegdoen en hunne gestikte klederen uittrekken; zij zullen in rouwgewaden gaan en op de aarde zitten en zullen verschrikken en zich ontzetten over uwen schielijken val;17 zij zullen een klaaglied over u aanheffen en van u zeggen: Ach, hoe zijt gij geheel woest geworden, gij vermaarde stad, gij die aan de zee laagt en zo machtig waart ter zee, benevens uwe inwoners, dat het gehele land voor u moest vrezen!18 Ach, hoe ontzetten zich de eilanden over uwen val, ja de eilanden in de zee verschrikken over uwen ondergang!19 Dus spreekt de Heere Heere: Ik zal u tot ene woeste stad maken, gelijk andere steden, in welke niemand woont, en een groten vloed over u doen komen, dat de wateren u zullen bedekken.20 En Ik zal u ternederwerpen bij degenen, die in den kuil dalen, tot de lang voorheen gestorvenen; Ik zal u in het onderste der aarde doen vallen en u gelijk ene eeuwige woestijn maken met degenen, die in den kuil dalen, opdat niemand in u wone; zo zal ik u maken, gij luisterrijke in het land der levenden.21 Ja, tot een schrik zal Ik u maken, dat gij niet meer zult zijn, en als men naar u vraagt, dat men u eeuwiglijk niet meer kan vinden, spreekt de Heere Heere.