the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 27
1 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:2 Gij mensenkind, hef ene rouwklacht aan over Tyrus;3 en zeg tot Tyrus, dat Vraan de zee ligt en met vele eilanden der volken handelt: Dus spreekt de Heere Heere: O Tyrus, gij zegt: Ik ben de allerschoonste.4 Uwe grenspalen zijn midden in de zee en uwe bouwlieden hebben u op het allerschoonst bereid;5 zij hebben al uw plankwerk van Senirs dennen gemaakt, de cederen van den Libanon genomen om uwe mastbomen daarvan te maken,6 en uwe riemen van eiken uit Basan en uwe roeibanken van elpenbeen, en de kostelijke gestoelten uit de eilanden der Kitters;7 uw zeildoek was linnen met bont stikwerk uit Egypte, u tot ene banier, en uw tentverdek van hemelsblauw en purper uit de eilanden van Elisa.8 De inwoners van Sidon en Arvad waren uwe roeiers en gij hadt geschikte lieden te Tyrus om te varen;9 de oudsten en schrandersten van Gebal moesten uwe schepen timmeren, alle schepen der zee en hun scheepsvolk vond men bij u; die dreven uwen handel.10 Die uit Perzi, Lydi en Libye waren uw krijgsvolk, die hunne schilden en helmen ophingen, en voegden u luister toe;11 die van Arvad waren onder uw heir op uwe muren rondom en de Gammadieten op uwe torens; die hebben hunne schilden overal aan uwe muren opgehangen en uwe schoonheid volkomen gemaakt.12 Tarsis dreef koophandel met u; en allerlei waren, zilver, ijzer, tin en lood werden op uwe markten gebracht.13 Javan, Tubal en Mesech hebben met u gehandeld en hebben u lijfeigenen en koper op uwe markten gebracht.14 Die van Togarma hebben u trek paarden en rijpaarden en muilezels op uwe markten gebracht.15 Die van Dedan zijn uwe kooplieden geweest, en gij hebt overal met de eilanden gehandeld; die hebben elpenbeen en ebbenhout aan u verkocht.16 De Syrirs hebben uw werk, hetwelk gij gemaakt hebt, bij u gehaald en robijnen, purper, tapijten, lijnwaad, koralen en kristal op uwe markten gebracht.17 Juda en het land van Isral hebben ook met u gehandeld en hebben u tarwe van Minnith en balsem en honig en olie en mastik op uwe markten gebracht.18 Ook heeft Damaskus uw werk en allerlei waren bij u gehaald voor wijn van Helbon en kostelijke wol.19 Dan en Javan en Mezal hebben ook op uwe markten gebracht ijzerwerk, kassia en kalmus, om daarmede te handelen.20 Dedan heeft met u gehandeld in dekken, waarop men zit.21 Arabi en al de vorsten van Kedar dreven met u handel in schapen, rammen en bokken.22 De kooplieden van Scheba en Rama hebben met u gehandeld en allerlei kostelijke specerijen en edelgesteenten en goud op uwe markten gebracht.23 Haran en Kann en Eden, benevens de kooplieden uit Scheba, Assur en Kilmad zijn ook uwe kooplieden geweest;24 die allen hebben met u gehandeld in kostelijk gewaad, in zijde en keurig bewerkte stoffen, die zij in kostelijke kisten, van cederhout gemaakt, en welbewaard, op uwe markten gevoerd hebben.25 De schepen van Tarsis zijn de voornaamste op uwe markten geweest; alzo zijt gij zeer rijk en heerlijk geworden in het midden der zee.
26 Uwe roeiers hebben u op machtige wateren gevoerd en een Oostenwind zal u in het midden der zee verbrijzelen;27 zodat uwe waren, kooplieden, handelaars, schippers, zeelieden en die uwe schepen maakten, en ruilhandeldrijvers en al uwe krijgslieden en al het volk, dat in u is, midden in de zee zullen omkomen, ten tijde als gij tegronde gaat;28 dat ook de havens zullen beven van het gejammer uwer scheepslieden;29 en allen, die de riemen hanteren, benevens het scheepsvolk en de stuurlieden, zullen uit de schepen aan het land treden,30 en luidkeels over u roepen en bitterlijk jammeren en zij zullen stof op hunne hoofden werpen en zich in as wentelen;31 zij zullen zich kaal scheren om u en zich zakken omgorden en van harte bitterlijk om u wenen en treuren.32 Ook uwe kinderen zullen een klaaglied over u aanheffen: Ach, wie is ooit op de zee zo stil geworden als gij, o Tyrus!33 Toen gij uwen handel ter zee dreeft, maaktet gij vele landen rijk; ja met de menigte uwer waren en uwer koopmanschappen maaktet gij de koningen der aarde rijk;34 maar nu zijt gij door de zee in de diepte der wateren gestort, zodat uw handel en al uw volk, dat in u was, vergaan is.35 Allen, die op de eilanden wonen, verschrikken over u; en hunne koningen ontzetten zich en zien er geheel ontroerd uit.36 De kooplieden in de landen fluiten u aan, dat gij zo schielijk zijt tegrondegegaan en niet weder kunt opkomen.