Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Ezechiël 24

1 En het woord des Heren geschiedde tot mij in het negende jaar, op den tienden dag der tiende maand, zeggende:2 Gij mensenkind, schrijf dezen dag aan, ja dezen zelfden dag; want de koning van Babel legert zich op dezen zelfden dag voor Jeruzalem.3 En stel aan dit ongehoorzame volk ene gelijkenis voor en zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Zet een pot op het vuur, zet hem op het vuur, en giet er water in.4 Doe de stukken er gezamenlijk in, die er in moeten: de beste stukken, de lendenen en schouders; en vul hem met de beste mergbeenderen.5 Neem het beste der kudde en stook er een vuur onder om de mergbeenderen te koken; en laat het wl zieden, dat ook de beenderen daarin gekookt worden.6 Daarom spreekt de Heere Heere aldus: O welk ene moorddadige stad, die zulk een pot is, waaraan het aangebrande kleeft en er niet van afgaat! Doe het ene stuk na het andere daaruit en gij behoeft er niet om te loten, welk er het eerst zal uitgaan.7 Want haar bloed is er in, hetwelk zij op ene naakte steenrots en niet op de aarde vergoten heeft, alwaar men het nog met aarde had kunnen bedekken.8 En Ik heb haar daarom ook dat bloed op ene naakte steenrots doen storten, teneinde het niet bedekt zou worden, opdat de grimmigheid over haar zou komen en het gewroken zou worden.9 Daarom spreekt de Heere Heere aldus: gij moorddadige stad, die Ik tot een groot vuur zal maken!10 Draag nog meer hout aan, ontsteek het vuur, opdat het vlees gaar worde en kruid het wl, dat ook de beenderen verbranden.11 Zet den pot daarna ledig op de kolen, dat hij heet worde en zijn koper doorgloeie, of misschien zijne onreinheid versmelte en het aangebrande er af ga.12 Maar het aangebrande, hoezeer het brande, wil er niet afgaan; want het is te zeer aangebrand, het moet in het vuur versmelten.13 Uwe onreinheid is zo verhard, dat, hoe gaarne Ik u wilde reinigen, gij u nochtans niet wilt laten reinigen van uwe onreinheid; daarom kunt gij voortaan niet weder rein worden, voordat mijne grimmigheid zich aan u gekoeld zal hebben.14 Ik, de Heer, heb het gesproken, het zal komen, Ik zal het doen en niet uitstellen, Ik zal niet verschonen noch het mij laten berouwen; men zal u richten, naardat gij geleefd en gedaan hebt, spreekt de Heere Heere.

15 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:16 Gij mensenkind, zie, Ik zal u door ene plaag den wellust uwer ogen benemen; maar gij zult niet klagen noch wenen, zelfs geen traan zal er bij u te voorschijn komen.17 Heimelijk moogt gij zuchten, maar geen dodenrouw maken; gij moet uw sieraad aandoen en uwe schoenen aantrekken; gij moogt uwen mond niet bewinden en het rouwbrood niet eten.18 En toen ik des morgens tot het volk sprak, stierf op den avond mijne huisvrouw; en ik deed den anderen morgen zoals mij bevolen was;19 en het volk zeide tot mij: Wilt gij ons dan niet te kennen geven, wat hetgeen gij doet, beduidt?20 En ik zeide tot hen: De Heer heeft met mij gesproken, zeggende:21 Zeg aan het huis Israls, dat de Heere Heere aldus spreekt: Zie, Ik zal mijn heiligdom, uw hoogsten troost, den lust uwer ogen en den wens uws harten, ontheiligen; en uwe zonen en dochters, die gij verlaten moet, zullen door het zwaard vallen.22 En gij moet doen gelijk ik gedaan heb: uwen mond zult gij niet bewinden en het rouwbrood niet eten,23 maar uw sieraad op uw hoofd zetten en uwe schoenen aantrekken; gij zult niet klagen noch wenen, maar wegens uwe zonden versmachten en onder elkander zuchten.24 En alzo zal Ezechil ulieden tot een voorbeduidend teken zijn, dat gij doen moet gelijk hij gedaan heeft, als het nu zal komen; opdat gij gewaarwordt, dat Ik de Heere Heere ben.25 En gij mensenkind, in dien tijd, als Ik van hen zal wegnemen hunne macht en hunnen troost, den lust hunner ogen en den wens huns harten, hunne zonen en dochters,26 ja in dien tijd zal een, die ontkomen is, tot u komen en zal het u bekendmaken.27 In dien tijd zal u de mond geopend worden door dengene, die ontkomen is, dat gij zult spreken en niet meer zwijgen; want gij zult hun tot een voorbeduidend teken zijn, totdat zij gewaarworden, dat Ik de Heer ben.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile