the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 21
1 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:2 Gij mensenkind, keer uw aangezicht tegen Jeruzalem en profeteer tegen de heiligdommen en profeteer tegen het land van Isral:3 Dus spreekt de Heer: Zie, Ik wil aan u, Ik zal mijn zwaard uit de schede trekken en zal in u uitroeien beiden, rechtvaardigen en onrechtvaardigen;4 dewijl Ik dan beiden, rechtvaardigen en onrechtvaardigen, in u uitroeien zal, zo zal mijn zwaard uit de schede uitgaan over alle vlees uit de schede uitgaan over alle vlees, van het Zuiden af tot het Noorden toe;5 en alle vlees zal gewaarworden, dat Ik, de Heer, mijn zwaard uit de schede getrokken heb, en het zal niet weder worden ingestoken.6 En gij, mensenkind, zult zuchten, dat u de lendenen pijn doen; ja gij zult bitter zuchten voor hunne ogen.7 En als zij tot u zullen zeggen: Waarom zucht gij? zo zult gij zeggen: Over het gerucht, dat gekomen is; want alle harten zullen daarbij versagen en alle handen zinken; allen zal de moed ontvallen en aller knien zullen als water bewogen worden; zie, het komt en het zal geschieden, spreekt de Heere Heere.
8 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:9 Gij mensenkind, profeteer en zeg: Dus spreekt de Heer: Zeg: Het zwaard, ja het zwaard is gescherpt en gepolijst;10 het is gescherpt om te slachten, het is gepolijst om te flikkeren; zij zeggen: O hoe vrolijk zullen wij zijn, al maakte hij alle bomen tot roeden voor zijne boosaardige kinderen!11 Maar Hij heeft een zwaard te polijsten gegeven om het aan te grijpen: het is gescherpt en gepolijst om het den doodslager in de handen te geven.12 Jammer en kerm, gij mensenkind; want het gaat over mijn volk en over alle vorsten van Isral, die, benevens mijn volk, tot het zwaard vergaderd zijn; daarom sla op de heup.13 Want Hij heeft hen dikwijls getuchtigd: wat heeft het geholpen? De roede helpt niet voor die boosaardige kinderen, spreekt de Heere Heere.14 En gij, mensenkind, profeteer en sla uwe handen te zamen; want het zwaard zal tweemaal, ja het zal driemaal treffen; een slagzwaard is het, een zwaard van grote slachting, zodat het ook treffen zal in de kamers waarheen zij vluchten.15 Ik zal het zwaard doen klinken, dat de harten versagen en velen zullen vallen aan al hunne poorten. O hoe flikkert het en is het gescherpt ter slachting!16 Houw neder, beide ter rechter zijde en ter linkerzijde, wat u voorkomt.17 Daar zal Ik dan zelf mijne handen samenklappen en mijne gramschap laten gaan; Ik, de Heer, heb het gezegd.
18 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:19 Gij mensenkind, teken u twee wegen af, langs welke het zwaard des konings van Babel kan gaan; zij moeten beiden van n land uitgaan;20 en stel een teken aan den ingang van elken weg naar de stad, waarheen het zal wijzen; en teken den enen weg zo, dat het zwaard komt naar Rabba der kinderen Ammons, en den anderen in Juda, naar de vaste stad Jeruzalem.21 Want de koning van Babel zal zich aan de wegscheiding stellen, aan den ingang der twee wegen, om zich te laten waarzeggen, met de pijlen om het lot te schieten, zijnen afgod te vragen en de lever te bezien.22 En de waarzegging zal op de rechterzijde naar Jeruzalem duiden, dat hij stormrammen zal aanvoeren, en bressen maken en ze met een groot geschreeuw overvallen in het moorden; en dat hij stormrammen zal aanvoeren tegen de poorten en aldaar een wal zal opwerpen en bolwerken bouwen.23 Doch zulk ene waarzegging zal hun vals dunken, met hoe duren eed zij ook zweren: echter zal hij hunne misdaad gedenken, waarvoor zij gegrepen zullen worden.24 Daarom spreekt de Heere Heere aldus: Omdat aan u gedacht wordt wegens uwe misdaad en uwe ongehoorzaamheid geopenbaard is, zodat men uwe zonden niet in al uw doen, ja omdat aan u gedacht wordt, zult gij met geweld gegrepen worden.25 En gij, vorst van Isral, gij, die verdoemd en veroordeeld zijt, wiens dag aanbreken zal ten tijde hunner laatste misdaad,26 dus spreekt de Heere Heere: Doe weg het hoofdsieraad en neem af de kroon; want noch hoofdsieraad noch kroon zal blijven; maar wie zich verhoogd heeft zal vernederd worden, en wie zich vernederd heeft zal verhoogd worden.27 Ik zal de kroon teniet, teniet, tenietdoen, totdat hij komt die er recht op heeft, dien zal Ik ze geven.
28 En gij mensenkind, profeteer en zeg: Dus spreekt de Heere Heere aangaande de kinderen Ammons en aangaande hunne versmaadheid; ja zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken om te slachten, het is gepolijst om te doden en te flikkeren;29 omdat gij u valse gezichten voorzeggen en leugens laat prediken, opdat gij ook overgegeven wordt onder de verslagen goddelozen, wier dag aanbrak ten tijde hunner laatste misdaad.30 En al wordt het weder in de schede gestoken, zo zal Ik u nochtans richten in de plaats waar gij geschapen en in het land waar gij geboren zijt;31 en Ik zal mijnen toorn over u uitstorten, Ik zal het vuur mijner grimmigheid tegen u aanblazen, en zal u overleveren in de hand dergenen, die branden en verderf smeden;32 gij zult het vuur tot spijs verstrekken en uw bloed zal in het land vergoten worden en men zal aan u niet meer gedenken, want Ik, de Heer, heb het gesproken.