the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 12
1 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:2 Gij mensenkind, gij woont in het midden van een ongehoorzaam huis, dat wel ogen heeft om te zien, maar niet wil zien, oren om te horen, maar niet wil horen; want het is een ongehoorzaam huis.3 Daarom, gij mensenkind, neem uw reisgereedschap bij elkander en trek bij klaren dag weg voor hunne ogen: van uwe plaats moet gij vertrekken naar ene andere plaats voor hunne ogen; misschien zullen zij het opmerken, dat zij een ongehoorzaam huis zijn.4 En gij moet uw gereedschap daaruit brengen, als reisgereedschap bij klaren dag voor hunne ogen; en gij moet omtrent den avond uittrekken voor hunne ogen, gelijk men uittrekt, als men in ballingschap gaat.5 En gij moet door den muur breken voor hunne ogen, en daardoor uittrekken.6 En gij moet het op uwe schouders nemen voor hunne ogen, en als het donker wordt, uitdragen; uw aangezicht moet gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u gesteld tot een teken voor het huis van Isral.7 En ik deed gelijk mij bevolen was en bracht er mijn gereedschap uit, als reisgereedschap bij klaren dag; en omtrent den avond brak ik met de hand door den muur, en toen het donker begon te worden, nam ik het op mijnen schouder en droeg het uit voor hunne ogen.8 En des morgens vroeg geschiedde het woord des Heren tot mij, zeggende:9 Mensenkind, heeft het huis van Isral, dat ongehoorzame huis, niet tot u gezegd: Wat doet gij?10 Zeg dan tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Deze last betreft den vorst te Jeruzalem en het gehele huis van Isral, dat daarbinnen is.11 Zeg: Ik ben ulieden tot een teken: gelijk ik gedaan heb, Z zal hun gedaan worden, dat zij moeten vertrekken en gevankelijk weggevoerd worden.12 Hun vorst zal het reisgereedschap op den schouder dragen in het donker en moet uittrekken door den muur, welken zij zullen doorbreken, om daardoor uit te gaan; zijn aangezicht zal bedekt worden, opdat hij met zijn oog het land niet zie.13 Ik zal ook mijn net over hem werpen, dat hij in mijn jachtgaren gevangen worde; en Ik zal hem naar Babel brengen in het land der Chalden, hetwelk hij echter niet zal zien, schoon hij aldaar zal sterven.14 En allen, die rondom hem zijn, zijne helpers, en zijnen gehelen aanhang, zal Ik in alle winden verstrooien en het zwaard achter hen uittrekken.15 Alzo zullen zij bevinden, dat Ik de Heer ben, als Ik hen onder de volken zal wegwerpen en in de landen verstrooien.16 Maar Ik zal enige weinigen van hen doen overblijven van het zwaard, den honger en de pest; die zullen al hunne gruwelen verhalen onder de volken, tot welke zij zullen komen, en zij zullen gewaarworden, dat Ik de Heer ben.
17 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:18 Gij mensenkind, gij zult uw brood eten met beven en uw water drinken met siddering en zorg.19 En zeg tot het volk in het land: Dus spreekt de Heere Heere aangaande de inwoners van Jeruzalem, in het land van Isral: zij moeten hun brood eten met zorg en hun water drinken in ellende; want het land zal woest worden en niets daarin overig zijn, wegens de boosheid van alle inwoners.20 En de steden, die bewoond zijn, zullen verwoest, en het land zal eenzaam worden: alzo zult gij bevinden, dat Ik de Heer ben.
21 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:22 Gij mensenkind, wat voor een spreekwoord hebt gijlieden in het land van Isral, zeggende: Dewijl het zolang uitblijft, zal er van de profetie niets worden.23 Daarom zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Ik zal dat spreekwoord doen ophouden, dat men het niet meer gebruiken zal in Isral. En zeg tot hen: De tijd is nabij en de vervulling van alle profetie.24 Want er zal voortaan geen ijdel gezicht en geen profetie met vleiende woorden meer zijn in het huis Israls.25 Want Ik ben de Heer; wat Ik spreek, dat zal geschieden en niet langer verschoven worden; maar in uwen tijd, o ongehoorzaam huis, zal Ik doen hetgeen Ik spreek, spreekt de Heere Heere.26 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende:27 Gij mensenkind, zie, het huis Israls zegt: Het gezicht, hetwelk deze ziet, is voor lange dagen, en hij profeteert van een tijd, die nog ver af is.28 Daarom zeg tot hen: Dus spreekt de Heere Heere: Hetgeen Ik spreek zal niet langer verschoven worden, maar het zal geschieden, spreekt de Heere Heere.