the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 11
1 En een wind hief mij op en bracht mij tot de poort van het huis des Heren, die Oostwaarts ziet; en zie, onder de poort waren vijfentwintig mannen, en ik zag onder hen Jazanja, den zoon van Azzur, en Palatja, den zoon van Benaja, vorsten des volks.2 En Hij sprak tot mij: Mensenkind, dit zijn de mannen, die ongerechtigheid bedenken en verderfelijken raad geven in deze stad;3 want zij zeggen: Het is niet zo nabij: laat ons slechts huizen bouwen; zij is de pot en wij zijn het vlees.4 Daarom zult gij, mensenkind, tegen hen profeteren.5 En de Geest des Heren kwam op mij en sprak tot mij: Spreek: Dus zegt de Heer: Gij hebt aldus gesproken, gij huis van Isral; en de gedachten van uwen geest ken Ik wel.6 Gij hebt velen verslagen in deze stad en hare straten liggen vol doden:7 daarom spreekt de Heere Heere aldus: Die gij binnen gedood hebt, die zijn het vlees, en zij is de pot; maar gij moet er uit.8 Het zwaard, voor hetwelk gij vreest, zal Ik over u brengen, spreekt de Heere Heere.9 Ik zal u vandaar uitdrijven en u in de hand van vreemden overleveren; aldus zal Ik recht onder u doen.10 Gij zult door het zwaard vallen; in de grenspalen van Isral zal Ik u richten, en gij zult gewaarworden, dat Ik de Heer ben.11 Maar deze stad zal u niet tot een pot zijn, dat gij het vlees daarin zoudt zijn; maar in de grenspalen van Isral zal Ik u richten,12 en gij zult gewaarworden, dat Ik de Heer ben, omdat gij naar mijne geboden niet gewandeld en mijne rechten niet onderhouden, maar naar de wijze der volken, die rondom u zijn, gedaan hebt.13 En toen ik zo profeteerde, stierf Pelatja, de zoon van Benaja. Toen viel ik op mijn aangezicht en riep met luide stem, en sprak: Ach Heere Heere, zult Gij dan aan de overgeblevenen van Isral geheel een einde maken?
14 Toen geschiedde het woord des Heren tot mij, zeggende:15 Gij mensenkind, tot uwe broeders en naaste vrienden, en het gehele huis van Isral, zeggen zij, die nog te Jeruzalem wonen: Genen zijn ver van den Heer, maar wij hebben het land in bezit.16 Daarom zeg: Dus spreekt de Heere Heere: Al heb Ik hen ver onder de volken weggevoerd en in de landen verstrooid, nochtans zal Ik welhaast hun Heiland zijn in de landen, waarheen zij gekomen zijn.17 Daarom zeg: Dus spreekt de Heere Heere: Ik zal u vergaderen uit de volken en zal u verzamelen uit de landen, waarheen gij verstrooid zijt, en zal u het land van Isral geven:18 daarin zullen zij komen, en al hunne verfoeiselen en gruwelen daaruit wegdoen.19 En Ik zal hun een eendrachtig hart geven en een nieuwen geest in hun binnenste verwekken; en Ik zal stenen hart uit hun lichaam wegnemen en hun een hart van vlees geven,20 opdat zij in mijne inzettingen wandelen en mijne rechten onderhouden en er naar doen: en zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn.21 Maar hun, die naar huns harten verfoeiselen en gruwelen wandelen, zal Ik hunne daden op het hoofd doen nederkomen, spreekt de Heere Heere.
22 Toen hieven de cherubs hunne vleugels op en de raderen gingen tevens met hen; en de heerlijkheid van den God Israls was bovenop hen.23 En de heerlijkheid des Heren verhief zich uit de stad en stelde zich op den berg, die tegen het Oosten voor de stad ligt.24 En een wind hief mij op en bracht mij in een gezicht en door den Geest Gods in Chalda tot de gevangenen; en het gezicht, dat ik gezien had, verdween voor mij.25 En ik zeide tot de gevangenen al de woorden des Heren, die Hij mij getoond had.