the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Ezechiël 1
1 In het dertigste jaar, op den vijfden dag der vierde maand, toen ik onder de gevangenen aan de rivier Kebar was, deed de hemel zich open, en God toonde mij gezichten.2 Die vijfde dag der maand was juist in het vijfde jaar, nadat koning Jojachin gevankelijk was weggevoerd.3 Toen geschiedde het woord des Heren tot Ezechil, den zoon van den priester Buzi, in het land der Chalden, aan de rivier Kebar; aldaar kwam de hand des Heren op hem.
4 En ik zag, en zie, er kwam een onstuimige wind van het Noorden af, met een grote wolk vol vuur, dat overal rondom glinsterde; en midden in dat vuur was het helder als licht;5 en daar binnen in was de gedaante van vier dieren, en de gedaante van een onder hen was als van een mens.6 En elk had vier aangezichten en vier vleugels;7 en hunne voeten stonden rechtop, en hunne voeten waren als runderhoeven en glinsterden als gepolijst koper;8 en zij hadden mensenhanden onder hunne vleugels, aan hunne vier zijden; want zij hadden alle vier hunne aangezichten en hunne vleugels.9 En deze vleugels waren de ene aan den anderen; en als zij gingen, behoefden zij zich niet om te wenden, maar, waarheen zij gingen, gingen zij recht voor zich heen.10 Hunne aangezichten ter rechterzijde waren gelijk van een mens en van een leeuw, maar ter linkerzijde waren hunne aangezichten gelijk van een rund en van een arend; Z hadden zij het alle vier.11 En hunne aangezichten en vleugels waren bovenwaarts verdeeld, dat altoos twee vleugels tezamensloegen, en zij met twee vleugels hun lichaam bedekten.12 Waar zij ook heengingen, daar gingen zij recht voor zich heen; zij gingen, waarheen de wind was, en behoefden zich niet om te wenden, als zij gingen.13 En de dieren zagen er uit als brandende vuurkolen, en als fakkels, die tussen de dieren waren; en het vuur gaf een glans van zich, en uit het vuur kwamen bliksems voort.14 De dieren nu liepen heen en weder als bliksemschichten.
15 Toen ik deze dieren zag, zie, toen stond er een rad op de aarde bij de vier dieren, en het zag er uit als vier raderen.16 En deze raderen waren gelijk turkoois, en zij waren alle vier het ene als het andere; en zij zagen er uit alsof het ene rad in het andere was.17 Als zij gaan zouden, konden zij van hunne vier zijden gaan, en zij behoefden zich niet om te wenden, als zij gingen.18 Hunne velgen waren hoog en verschrikkelijk; want hunne velgen waren vol ogen rondom aan hunne vier zijden.19 En als de dieren gingen, gingen de raderen tevens met hen; en als de dieren zich van de aarde ophieven, dan hieven de raderen zich ook op;20 waarheen de wind ging, daar gingen zij ook heen, en de raderen hieven zich tevens met hen op, want de geest der dieren was in de raderen;21 als die gingen, gingen deze ook; als die stonden, stonden deze ook; en als die zich ophieven van de aarde, hieven zich de raderen ook met hen op, want de geest der dieren was in de raderen.22 En boven de hoofden der dieren was een hemel, als kristal, verschrikkelijk, recht boven hen uitgebreid,23 zodat onder den hemel hunne vleugels de ene recht tegen den anderen stonden, en elks lichaam bedekte twee vleugels.24 En ik hoorde de vleugels ruisen als grote wateren, en als een geluid des Almachtigen, wanneer zij gingen, en als het gedruis van een heir; maar als zij stilstonden, lieten zij de vleugels neder.25 En als zij stil stonden en de vleugels nederlieten, donderde het uit den hemel boven hunne hoofden.
26 En boven den hemel, die boven hunne hoofden was, was als een saffier, gelijk een troon; en op dien troon zat een, van gedaante als een mens;27 en ik zag, en het was helder als licht, en daarbinnen was de gedaante als een vuur rondom; van zijne lendenen opwaarts en nederwaarts zag ik het als vuur glinsteren rondom:28 gelijk de gedaante des regenboogs in de wolken, als het geregend heeft, zo glinsterde het rondom; dit was het aanzien der heerlijkheid des Heren. En toen ik het gezien had, viel ik op mijn aangezicht, en hoorde de stem van iemand, die sprak.