the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 6
1 (5-24) En de Heer sprak tot Mozes: Nu zult gij zien wat Ik aan Farao doen zal; want door een sterke hand moet hij hen laten trekken, ja, hij moet hen nog door een sterke hand uit zijn land Vn zich drijven.2 (6-1) En God sprak met Mozes en zeide tot hem: Ik ben de Heer.3 (6-2) En Ik ben verschenen aan Abraham, Isak en Jakob als de almachtige God; maar mijn naam Heer is hun niet geopenbaard geworden.4 (6-3) Ook heb Ik mijn verbond met hen opgericht, dat Ik hun zal geven het land Kanan, het land hunner vreemdelingschap, in hetwelk zij vreemdelingen geweest zijn.5 (6-4) En ook heb Ik gehoord het weeklagen der kinderen Israls, welke de Egyptenaars met dwangdiensten bezwaren, en heb gedacht aan mijn verbond.6 (6-5) Daarom zeg den kinderen Israls: Ik ben de Heer; en Ik wil u bevrijden van de lasten der Egyptenaren, en wil u redden van hunne dwangdiensten, en zal u verlossen door een uitgestrekten arm en door grote gerichten;7 (6-6) en Ik zal u aannemen tot mijn volk, en zal uw God zijn, en gij zult ondervinden, dat Ik, de Heer, uw God ben, die u heb bevrijd van den last der Egyptenaren,8 (6-7) en gebracht in dat land, over hetwelk Ik mijne hand opgeheven heb, dat Ik het geven zou aan Abraham, Isak en Jakob; dat zal Ik ulieden geven tot een eigendom, Ik de Heer.9 (6-8) Aldus zeide Mozes den kinderen Israls; doch zij hoorden niet naar hem, vanwege het zuchten en den angst en vanwege den harden arbeid.
10 (6-9) Toen sprak de Heer met Mozes, zeggende:11 (6-10) Ga tot Farao, den koning van Egypte, en zeg, dat hij de kinderen Israls late trekken uit zijn land.12 (6-11) Maar Mozes sprak voor den Heer, zeggende: Zie, de kinderen Israls horen niet naar mij, hoe zou dan Farao naar mij horen? Daarbij ben ik onbesneden van lippen.13 (6-12) Toen sprak de Heer tot Mozes en Aron, en gaf hun bevel aan de kinderen Israls, en aan Farao, den koning van Egypte, dat zij de kinderen Israls uit Egypteland zouden voeren.
14 (6-13) Dit nu zijn de hoofden, naar ieder geslacht der vaderen. De kinderen van Ruben, Israls eersten zoon, zijn: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi; dit zijn de geslachten van Ruben.15 (6-14) Simeons kinderen zijn: Jemul, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul, de zoon ener Kananietische vrouw; dit zijn Simeons geslachten.16 (6-15) Dit zijn de namen der kinderen van Levi, naar hunne geslachten: Gerson, Kohath en Merari; Levi nu werd honderd zeven en dertig jaar oud.17 (6-16) Gersons kinderen zijn: Libni en Sime, naar hunne geslachten.18 (6-17) Kohaths kinderen zijn: Amram, Jizhar, Hebron en Uzzil; Kohath nu werd honderd drie en dertig jaar oud.19 (6-18) De kinderen van Merari zijn: Mahli en Musi; dit zijn de geslachten van Levi, naar hunne stammen.20 (6-19) En Amram nam zijne moei Jochbed tot vrouw; die baarde hem Aron en Mozes; Amram nu werd honderd zeven en dertig jaar oud.21 (6-20) Jizhars kinderen zijn: Korach, Nefeg en Zichri.22 (6-21) Uzzils kinderen zijn: Misal, Elazafan en Sithri.23 (6-22) En Aron nam tot vrouw Elisba, de dochter van Amminadab, Nahessons zuster; die baarde hem Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar.24 (6-23) De kinderen van Korach zijn: Assir, Elkana en Abiasaf; dit zijn de geslachten der Korachieten.25 (6-24) En Eleazar, Arons zoon, nam een der dochters van Putil tot vrouw; die baarde hem Pinehas. Dit zijn de hoofden onder de vaderen van de geslachten der Levieten.26 (6-25) Dit is Aron en Mozes, tot welke de Heer sprak: Voert de kinderen Israls uit Egypteland, met hunne heiren,27 (6-26) Dezen zijn het, die met Farao, den koning van Egypte, spraken, dat zij de kinderen Israls uit Egypte voeren zouden, namelijk Mozes en Aron.28 (6-27) En te dien dage sprak de Heer met Mozes in Egypteland,29 (6-28) en Hij zeide tot hem: Ik ben de Heer; spreek met Farao, den koning van Egypte, al wat Ik met u spreek.30 (6-29) En Mozes antwoordde voor den Heer: Zie, ik ben onbesneden van lippen, hoe zal dan Farao naar mij horen?