the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 5
1 Daarna gingen Mozes en Aron tot Farao, en zeiden: Dus spreekt de Heer, Israls God: Laat mijn volk trekken, opdat zij Mij een feest houden in de woestijn.2 Farao antwoordde: Wie is de Heer, naar wiens stem ik horen zou en Isral laten trekken? Ik weet niets van den Heer, en wil ook Isral niet laten trekken.
3 En zij spraken: De God der Hebren heeft ons geroepen: zo laat ons nu heentrekken drie dagen reizens in de woestijn, en aan den Heer, onzen God, offeren, opdat ons niet overkome de pest of het zwaard.4 Toen sprak de koning van Egypte tot hen: Gij Mozes en Aron, waarom wilt gij het volk van hunnen arbeid vrijmaken? Gaat heen tot uwe dwangdiensten.5 Verder sprak Farao: Zie, er is alreeds te veel van dit volk in het land, en gij wilt hen nog rust laten hebben van hunne dwangdiensten!6 Daarom beval Farao op denzelfden dag aan de opzieners des volks en hunne ambtlieden, zeggende:7 Gij zult voortaan geen stro meer verzamelen en aan dit volk geven, gelijk tot hiertoe geschied is, om tichelstenen te branden; laat hen zelven heengaan en stro samenrapen.8 En het getal der tichelstenen, hetwelk zij tot nu toe gemaakt hebben, zult gij hun evenwel opleggen en niets verminderen; want zij gaan ledig, daarom roepen zij, zeggende: Wij willen heentrekken en aan onzen God offeren.9 Men drukke dit volk met zwaren arbeid, opdat zij wat te doen hebben en geen gehoor geven aan valse woorden.
10 Toen gingen de opzieners des volks en hunne ambtlieden uit en spraken tot het volk: Aldus spreekt Farao: Men zal u geen stro meer geven;11 gaat gij zelven heen en zamelt u stro, waar gij het vindt, doch van uwen arbeid zal niets verminderd worden.12 Toen verstrooide zich het volk in het gehele land van Egypte om stoppels te verzamelen, opdat zij stro hadden.13 En de opzieners dreven hen aan, zeggende: Vervult uw dagwerk gelijk toen gij stro hadt.14 En de ambtlieden der kinderen Israls, welke Farao's opzieners over hen gesteld hadden, werden geslagen en tot hen werd gezegd: Waarom hebt gij noch heden noch gisteren uw gezette dagwerk gedaan, gelijk te voren?
15 Toen gingen de ambtlieden der kinderen Israls tot Farao, en riepen: Waarom zult gij dus met uwe knechten handelen?16 Men geeft geen stro aan uwe knechten, en wij moeten de tichelstenen maken, die ons gezegd zijn, en zie, uwe knechten worden geslagen, en de schuld draagt uw volk.17 Farao sprak: Gij loopt ledig, ledig loopt gij; daarom zegt gij: Wij willen heentrekken en aan den Heer offeren.18 Zo gaat nu heen, doet uwe dwangdiensten: stro zal men u niet geven, maar het getal der tichelstenen zult gij leveren.19 Toen zagen de ambtlieden der kinderen van Isral, dat het erger werd, dewijl men zeide: Gij zult niets verminderen van het dagwerk aan de tichelstenen.20 En toen zij van Farao uitgingen, ontmoetten zij Mozes en Aron, en traden tot hen,21 en spraken tot hen: De Heer zie op u en richte het, dat gij ons in kwaden reuk hebt gebracht bij Farao en zijne dienaren, en hun het zwaard in hunne handen gegeven hebt om ons te doden.22 En Mozes kwam wederom tot den Heer en sprak: Heer, waarom doet Gij zo kwalijk aan dit volk? Waarom hebt Gij mij herwaarts gezonden?23 Want van dien tijd af, dat ik tot Farao ben gegaan om in uwen naam met hem te spreken, heeft hij dit volk nog harder geplaagd, en Gij hebt uw volk niet gered.