the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 4
1 Toen antwoordde Mozes en sprak: Zie, zij zullen mij niet geloven, noch naar mijne stem horen; maar zij zullen zeggen: De Heer is u niet verschenen.2 En de Heer sprak tot hem: Wat is het, dat gij in uwe hand hebt?3 Hij zeide: Een staf. En Hij sprak: Werp hem van u op de aarde. En hij wierp hem van zich; toen veranderde die in ene slang; en Mozes vlood voor haar.4 En de Heer sprak tot hem: Strek uwe hand uit en grijp ze bij den staart. Toen strekte hij zijne hand uit en greep ze, en zij werd in zijne hand weder tot een staf.5 Daarom zullen zij geloven, dat u verschenen is de Heer, de God hunner vaderen, de God Abrahams, de God Isaks en de God Jakobs.6 En de Heer sprak verder tot hem: Steek nu uwe hand in uwen boezem. En hij stak ze in zijnen boezem, en trok ze weder uit: en zie, toen was zij melaats als sneeuw.7 En Hij sprak: Steek ze wederom in uwen boezem. En hij stak ze andermaal in den boezem, en trok ze weder uit; en zie, toen werd zij weder gelijk zijn overig vlees.8 Wanneer zij u nu niet zullen geloven, noch naar uwe stem horen bij het eerste teken, zo zullen zij echter uwe stem geloven bij het andere teken;9 maar indien zij deze twee tekenen niet zullen geloven, noch naar uwe stem horen, zo neem van het water uit den stroom en giet het op het droge land: zo zal het water, hetwelk gij uit den stroom genomen hebt, bloed worden op het droge land.
10 Toen sprak Mozes tot den Heer: Ach, mijn Heer! ik ben nooit wl ter taal geweest, ook niet van dien tijd af, dat Gij met uwen knecht gesproken hebt; want ik heb ene zware spraak en ene zware tong.11 En de Heer sprak tot hem: Wie heeft den mens den mond geschapen, of wie heeft den stomme of dove of ziende of blinde gemaakt? Heb Ik het niet gedaan, de Heer?12 Zo ga nu heen: Ik zal met uwen mond zijn, en u leren, wat gij zeggen zult.13 Maar Mozes sprak: Ach, Heer! zend wien Gij zenden wilt.14 Toen werd de Heer zeer toornig op Mozes en sprak: Weet Ik dan niet, dat uw broeder Aron, uit den stam Levi, wl ter taal is? En zie, hij zal uitgaan u te gemoet; en als hij u ziet, zo zal hij zich van harte verblijden.15 En gij zult tot hem spreken en de woorden in zijnen mond leggen; en Ik zal met uwen en zijnen mond zijn, en u leren wat gij doen zult.16 En hij zal voor u tot het volk spreken; hij zal uw mond zijn, en gij zult hem tot een God zijn.17 En neem dezen staf, met welken gij die tekenen doen zult in uwe hand.
18 Toen ging Mozes heen en kwam weder tot Jethro, zijnen schoonvader en sprak tot hem: Laat mij gaan, opdat ik wederkere tot mijne broeders, die in Egypte zijn, en zie of zij nog leven. En Jethro sprak tot hem: Ga heen in vrede.19 Verder sprak de Heer tot hem in Midian: Ga heen en trek weder naar Egypte, want al de lieden, die naar uw leven stonden, zijn dood.20 Alzo nam Mozes zijne vrouw en zijne zonen en voerde hen op een ezel, en trok weder naar Egypteland; en hij nam den staf Gods in zijne hand.21 En de Heer sprak tot Mozes: Zie toe, wanneer gij weder in Egypte komt, dat gij doet voor Farao al de wonderen, welke Ik u in uwe hand gegeven heb; maar Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten vertrekken.22 En gij zult tot hem zeggen: Dus spreekt de Heer: Isral is mijn eerstgeboren zoon;23 en Ik gebied u, dat gij mijnen zoon trekken laat, opdat hij Mij diene: indien gij dit zult weigeren, zo zal Ik uwen eerstgeboren zoon doden.
24 En toen hij onderweg in de herberg was, kwam de Heer hem tegen en wilde hem doden.25 Toen nam Zippora een steen, en besneed de voorhuid van haren zoon, en raakte hem de voeten aan, en sprak: Gij zijt mij een bloedbruidegom.26 Toen liet Hij van hem af. Zij nu sprak: Bloedbruidegom, wegens de besnijding.27 En de Heer sprak tot Aron: Ga heen in de woestijn, Mozes te gemoet. En hij ging heen, en ontmoette hem aan den berg Gods, en hij kuste hem.28 En Mozes verhaalde Aron al de woorden des Heren, die hem gezonden had, en al de tekenen, welke Hij hem bevolen had.29 En zij gingen heen en verzamelden al de oudsten der kinderen Israls;30 en Aron sprak al de woorden, welke de Heer met Mozes gesproken had, en hij deed de tekenen voor het volk.31 En het volk geloofde. En toen zij hoorden, dat de Heer de kinderen Israls bezocht en hunne ellende aangezien had, bogen zij zich ter aarde en aanbaden.