the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 3
1 Mozes nu weidde de schapen van Jethro, zijnen schoonvader, den priester in Midian; en hij dreef de schapen achter in de woestijn, en kwam aan den berg Gods, aan Horeb;2 en de Engel des Heren verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, dat het braambos met vuur brandde, en het werd toch niet verteerd.3 En Mozes sprak: Ik wil daarheen, en zien dat grote gezicht, waarom het braambos niet verbrandt.4 Maar toen de Heer zag, dat hij heenging om te zien, riep God hem uit het braambos en sprak: Mozes, Mozes! Hij antwoordde: Hier ben ik.5 Hij sprak: Treed niet herwaarts; trek uwe schoenen uit van uwe voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond.6 En Hij sprak verder: Ik ben de God uws vaders, de God Abrahams, de God Isaks en de God Jakobs. En Mozes bedekte zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zien.
7 En de Heer sprak: Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, en heb gehoord hun geroep over degenen, die hen drijven; Ik ken al hun leed,8 en Ik ben nedergekomen, opdat Ik hen redde van de hand der Egyptenaren en hen uitvoere uit dit land in een goed en ruim land, in een land in hetwelk melk en honig vloeit, namelijk aan de plaats der Kananieten Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten.9 Dewijl dan nu het geroep der kinderen Israls tot Mij is gekomen en Ik daarenboven ook hunnen angst gezien heb, hoe de Egyptenaars hen beangstigen, zo ga nu heen;10 Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij mijn volk, de kinderen Israls, uit Egypte voert.
11 Mozes sprak tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao gaan en de kinderen Israls uit Egypte voeren zou?12 Hij sprak: Ik zal met u zijn; en dit zal u tot een teken zijn, dat Ik u gezonden heb: gij zult Gode offeren op dezen berg, als gij mijn volk uit Egypte gevoerd hebt.13 En Mozes sprak tot God: Zie, als ik tot de kinderen Israls kom, en tot hen zeg: de God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden; en zij vragen mij: Hoe is zijn naam? wat zal ik hun antwoorden?14 En God sprak tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL; en Hij sprak: Aldus zult gij tot de kinderen Israls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden.15 En God sprak verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinderen Israls zeggen: De Heer, de God uwer vaderen, de God Abrahams, de God Isaks en de God Jakobs heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam eeuwiglijk, waarbij men Mij gedenken zal immer en altoos.
16 Daarom ga heen en verzamel de oudsten in Isral, en spreek tot hen: De Heer, de God uwer vaderen, de God Abrahams, de God Isaks en de God Jakobs is mij verschenen, zeggende: Ik heb u bezocht, en gezien wat u wedervaren is in Egypte,17 en heb gezegd: Ik zal u uit de ellende van Egypte voeren in het land der Kananieten, Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten, in het land, in hetwelk melk en honig vloeit.18 En wanneer zij naar uwe stem horen, zo zult gij en de oudsten in Isral tot den koning van Egypte gaan, en tot hem zeggen: De Heer, de God der Hebren, heeft ons geroepen; zo laat ons nu gaan drie dagen reizens in de woestijn, opdat wij offeren aan den Heer, onzen God.19 Doch Ik weet, dat de koning van Egypte u niet zal laten trekken, dan door een sterke hand.20 Maar Ik zal mijne hand uitstrekken en Egypte slaan met allerlei wonderen, welke Ik in deszelfs midden doen zal; daarna zal hij u laten trekken.21 En Ik zal aan dit volk genade geven bij de Egyptenaars, dat, als gij uittrekt, gij niet ledig uittrekt;22 maar iedere vrouw zal van hare geburin of huisgenoten eisen zilveren en gouden vaten en klederen; die zult gij op uwe zonen en dochters leggen en ze den Egyptenaren ontnemen.