the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 11
1 En de Heer sprak tot Mozes: Ik wil nog ne plaag over Farao en Egypte laten komen; daarna zal hij u van hier laten trekken, en zal niet alleen alles laten gaan, maar u zelfs van hier uitdrijven.2 Zeg dan nu voor de oren des volks, dat ieder man van zijnen naaste en elke vrouw van hare naaste zilveren en gouden vaten eise.3 En de Heer gaf aan het volk genade in de ogen der Egyptenaren; en Mozes was een zeer groot man in Egypteland bij de dienaren van Farao en bij het volk.
4 En Mozes sprak: Dus zegt de Heer: Ik wil te middernacht uitgaan in Egypteland;5 en alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao's eersten zoon, die op zijnen troon zit, tot den eersten zoon der dienstmaagd, die achter den handmolen is, ook alle eerstgeborenen onder het vee;6 en in geheel Egypteland zal een groot geschrei zijn, gelijk er nooit geweest is noch worden zal.7 Maar bij alle kinderen Israls zal geen hond zijn tong roeren, beide onder mensen en vee, opdat gij ondervindt, hoe de Heer Egypte en Isral onderscheidt.8 Dan zullen tot mij afkomen al deze uwe dienaren, en mij te voet vallen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat onder u is; daarna zal ik uittrekken. En hij ging met grimmigen toorn van Farao uit.9 De Heer nu sprak tot Mozes: Farao hoort naar u niet, opdat vele mijner wonderen geschieden in Egypteland.10 En Mozes en Aron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao; maar de Heer verstokte hem het hart, dat hij de kinderen Israls niet uit zijn land wilde laten trekken.