the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Exodus 10
1 En de Heer sprak tot Mozes: Ga heen tot Farao; want Ik heb zijn hart verhard en het hart zijner dienaren, opdat Ik deze mijne tekenen onder hen doe,2 en opdat gij verkondigt voor de oren uwer kinderen en uwer kindskinderen wat Ik in Egypte uitgericht heb, en hoe Ik mijne tekenen onder hen getoond heb; opdat gij weet, dat Ik de Heer ben.3 Alzo gingen Mozes en Aron heen tot Farao, en spraken tot hem: Dus spreekt de Heer, de God der Hebren: Hoe lang weigert gij u voor Mij te verootmoedigen? Laat mijn volk trekken, opdat zij Mij dienen.4 Weigert gij mijn volk te laten trekken, zie, zo zal Ik morgen sprinkhanen laten komen aan al uwe plaatsen,5 en zij zullen het land bedekken, zodat men het land niet kan zien; en zij zullen afeten wat u overgebleven en gered is van den hagel, en zij zullen al uwe groenende bomen op het veld afeten;6 en zij zullen vervullen uw huis, de huizen van al uwe dienaren en de huizen van alle Egyptenaars, zoals niet gezien hebben uwe vaders noch uwer vaderen vaders, sedert dien tijd dat zij op de aarde geweest zijn, tot op dezen dag. En hij keerde zich om en ging van Farao uit.7 Toen spraken Farao's dienaren tot hem: Hoe lang zullen wij met dezen man geplaagd zijn? Laat de lieden uittrekken, opdat zij den Heer, hunnen God, dienen. Gevoelt gij nog niet, dat Egypte te gronde gaat?8 Mozes en Aron werden weder tot Farao gebracht; die sprak tot hen: Gaat heen, dient den Heer, uwen God. Maar wie zijn het dan, die heentrekken zullen?9 Mozes sprak: Wij willen trekken met jong en oud, met zonen en dochters, met schapen en runderen; want wij hebben een feest des Heren.10 En hij sprak tot hen: Voorzeker, de Heer zij met u! Zou ik u en daarenboven uwe kinderen laten trekken? Ziet of gij niet iets kwaads voorhebt.11 Niet alzo, maar trekt gij mannen heen en dient den Heer; want dit hebt gij ook verzocht. En men stiet hen uit van Farao.
12 Toen sprak de Heer tot Mozes: Strek uwe hand uit over Egypteland wegens de sprinkhanen; dat zij over Egypteland komen, en opeten al het kruid op het land, al wat van den hagel overgebleven is.13 En Mozes strekte zijnen staf over Egypteland, en de Heer dreef een oostenwind over het land, den gehelen dag en den gehelen nacht; en des morgens voerde de oostenwind de sprinkhanen aan,14 en zij kwamen over geheel Egypteland, en lieten zich neder aan alle plaatsen in Egypte; Zvele, dat er te voren iets dergelijks nooit geweest is, noch voortaan zijn zal;15 want zij bedekten het land en verduisterden het, en zij aten al het kruid van het land op, en alle vruchten van de bomen, die van den hagel waren overgebleven, en lieten niets groens over aan de bomen en aan het kruid op het veld, in geheel Egypteland.16 Toen ontbood Farao haastig Mozes en Aron, en sprak: Ik heb gezondigd tegen den Heer, uwen God, en tegen ulieden;17 vergeeft mij mijne zonde ook ditmaal, en bidt den Heer, uwen God, dat Hij slechts dezen dood van mij wegneme.18 En hij ging uit van Farao en bad tot den Heer.19 Toen keerde de Heer den wind alzo, dat hij zeer sterk uit het Westen woei; die hief de sprinkhanen op en wierp ze in de Schelfzee, zodat er niet n overbleef aan alle plaatsen van Egypte.20 Maar de Heer verstokte Farao's hart, dat hij de kinderen Israls niet trekken liet.
21 En de Heer sprak tot Mozes: Strek uwe hand naar den hemel, en het zal zo duister worden in Egypteland, dat men het tasten kan.22 En Mozes strekte zijne hand naar den hemel: toen werd er ene dikke duisternis in geheel Egypteland, drie dagen,23 zodat de een den ander niet zag, noch opstond van de plaats, waar hij was, in drie dagen; maar bij de kinderen Israls was het licht in hunne woningen.24 Toen ontbood Farao Mozes en sprak: Trekt heen, dient den Heer, alleenlijk laat uwe schapen en runderen hier, doch laat uwe kinderkens ook met u trekken.25 Mozes sprak: Gij moet ons ook offers en brandoffers geven, welke wij mogen offeren aan den Heer, onzen God;26 ons vee zal met ons gaan en geen klauw zal achterblijven; want van het onze zullen wij nemen ten dienste van den Heer, onzen God; want wij weten niet waarmede wij den Heer zullen dienen, totdat wij daar gekomen zijn.27 Maar de Heer verstokte Farao's hart, dat hij hen niet wilden laten trekken,28 en Farao sprak tot hem: Ga Vn mij, en wacht u, dat gij niet weder voor mijne ogen komt; want op den dag, waarop gij voor mijne ogen komt, zult gij sterven.29 En Mozes antwoordde: Gelijk gij gezegd hebt; ik zal niet weder voor uwe ogen komen.