the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Esther 2
1 Na deze gebeurtenissen, toen de grimmigheid van koning Ahasveros gestild was, dacht hij aan Vasti, wat zij gedaan had en wat over haar besloten was.2 Toen spraken de jongelingen des konings, die hem dienden: Men zoeke den koning jonge, schone maagden;3 en de koning bestelle opzichters in alle gewesten zijns koninkrijks, om allerlei jonge, schone maagden samen te brengen op den burg Susan in het vrouwenverblijf, onder toezicht van Hegai, des konings kamerdienaar, die de vrouwen bewaart en hij geve haar hare versierselen;4 en welke jonge dochter den koning behaagt, die worde koningin in de plaats van Vasti. Dit behaagde den koning en men deed alzo.5 Er was nu een Joods man op den burg Susan, genaamd Mordechai, de zoon van Jar, den zoon van Sime, den zoon van Kis, een Benjaminiet;6 die mede weggevoerd was van Jeruzalem, toen Jechonja, de koning van Juda, weggevoerd werd, dien Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd.7 Deze was de pleegvader van Hadassa, dat is Ester, de dochter van zijnen oom; want zij had geen vader of moeder meer; en zij was ene schone en uitgelezene jonge dochter; en toen haar vader en hare moeder gestorven waren, had Mordechai haar tot zijne dochter aangenomen.8 Toen nu het gebod en de wet des konings ruchtbaar werd, en vele jonge dochters samengebracht werden op den burg Susan, onder opzicht van Hegai, werd Ester ook weggevoerd naar des konings huis onder opzicht van Hegai, den bewaarder der vrouwen.9 En die jonge dochter behaagde hem, en zij vond barmhartigheid voor hem; en hij haastte zich met hare versierselen, om haar haar deel te geven en zeven uitgelezen jonge dochters van des konings huis haar toe te voegen en hij bracht haar met hare jonge dochters in het beste gedeelte van het vrouwenverblijf.10 En Ester gaf hem haar volk en hare maagschap niet te kennen, want Mordechai had haar geboden, dat zij het niet bekend zou maken.11 En Mordechai wandelde alle dagen voor het voorhof van het vrouwenverblijf, om te vernemen, of het Ester wel ging en wat haar geschieden zou.12 Toen nu de bestemde tijd van elke jonge dochter kwam, dat zij tot koning Ahasveros komen zou, nadat zij twaalf maanden lang naar de wet der vrouwen versierd was; want hare versiering moest Zveel tijd hebben, namelijk zes maanden met balsem en mirre, en zes maanden met goede specerij, dan waren de vrouwen versierd;13 alsdan ging de jonge dochter tot den koning, en wat zij wilde, dat moest men haar geven om er mede uit het vrouwenverblijf naar des konings huis te gaan.14 En als er ene des avonds inkwam, die ging des morgens van hem in het andere vrouwenverblijf, onder opzicht van Sasgaz, des konings kamerdienaar, bewaarder der vrouwen, en zij mocht niet weder tot den koning komen, tenzij het den koning gelustte en hij haar met name liet roepen.15 Toen nu de tijd van Ester, de dochter van Abihal, den oom van Mordechai, die haar tot zijne dochter had aangenomen, gekomen was om tot den koning te gaan, begeerde zij niets dan hetgeen Hegai, des konings kamerdienaar, bewaarder der vrouwen, tot haar zeide; en Ester vond genade bij allen, die haar zagen.16 Ester nu werd gebracht tot koning Ahasveros in het koninklijke huis, in de tiende maand, Tebeth genaamd, in het zevende jaar zijner regering.17 En de koning kreeg Ester lief boven alle vrouwen, en zij vond genade en barmhartigheid voor hem boven alle maagden; en hij zette de koninklijke kroon op haar hoofd, en maakte haar koningin in de plaats van Vasti.18 En de koning maakte een groten maaltijd voor al zijne vorsten en knechten; dit was een maaltijd om Esters wil. En hij gaf aan de gewesten rust, en deelde koninklijke geschenken uit.19 En toen men andermaal maagden vergaderde, zat Mordechai in de poort des konings.20 En Ester had hare maagschap en haar volk nog niet te kennen gegeven, gelijk Mordechai haar geboden had; want Ester deed naar het woord van Mordechai, gelijk toen hij haar pleegvader was.
21 In dien tijd, toen Mordechai in de poort des konings zat, werden twee kamerdienaars des konings, Bichtan en Teres, die de deur bewaarden, toornig, en trachtten de hand aan koning Ahasveros te slaan.22 Dit werd Mordechai bekend, en hij gaf het aan koningin Ester te kennen; en Ester zeide het aan den koning uit naam van Mordechai.23 En toen men het onderzocht, werd het zo bevonden, en zij werden beiden aan bomen gehangen; en het werd in de kroniek geschreven voor het aangezicht des konings.