the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Prediker 5
1 (4-17) Bewaar uwen voet, als gij ten huize Gods gaat, en kom om te horen; dit is beter dan het offer der dwazen, want zij weten niet wat kwaad zij doen.2 (5-1) Wees niet snel met uwen mond, en laat uw hart zich niet haasten om iets te spreken voor God; want God is in den hemel en gij zijt op de aarde: daarom laat uwe woorden weinige zijn.3 (5-2) Want waar veel zorg is, daar ontstaan dromen, en waar vele woorden zijn, daar hoort men den dwaas.
4 (5-3) Wanneer gij God ene gelofte doet, zo laat niet na ze te houden; want Hij heeft geen behagen aan de dwazen; volbreng dan wat gij belooft.5 (5-4) Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij niet houdt hetgeen gij belooft.6 (5-5) Laat uwen mond niet toe, dat hij uw vlees verleide, en zeg voor den Engel niet: Ik ben onschuldig. God mocht toornig worden over uwe stem, en alle werken uwer handen verderven.7 (5-6) Waar vele dromen zijn, daar is ijdelheid, en waar vele woorden zijn, k; maar gij, vrees God.8 (5-7) Ziet gij den arme verdrukt, en recht en gerechtigheid in het land weggeroofd, zo verwonder u daar niet over; want er is nog een hoger hoeder boven den hoge, en er zijn nog hoger boven die beiden.
9 (5-8) Het is altijd voordelig voor een land, als er een koning is over het veld, dat men bebouwt.10 (5-9) Wie geld liefheeft, die wordt van geld nimmer verzadigd; en wie rijkdom liefheeft, die zal er geen nuttigheid van hebben: dat is ook ijdelheid.11 (5-10) Want waar veel goed is, daar zijn velen, die het eten; en wat baat het hem, die het heeft, dan dat hij het met zijne ogen aanziet?12 (5-11) Wie arbeidt, voor dien is de slaap zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de overvloed van den rijke laat hem niet slapen.13 (5-12) Het is ene kwade plaag, die ik zag onder de zon: rijkdom door zijnen bezitter bewaard tot zijn verderf.14 (5-13) Want rijkdom vergaat met groten jammer; en voor den zoon, dien men verwekt heeft, houdt men niets over in zijne hand.15 (5-14) Gelijk men naakt uit den moederschoot gekomen is, zo gaat men weder heen gelijk men gekomen is, en neemt niet Zveel mede van zijnen arbeid, als men met de hand kan wegdragen.16 (5-15) Dit is ene kwade plaag, dat men heengaat gelijk men gekomen is; en wat voordeel is het dan, dat men tevergeefs gearbeid heeft?17 (5-16) Zijn leven lang heeft hij in duisternis gegeten, en in grote kwelling en krankheid en treurigheid.
18 (5-17) Zo zie ik het dan voor goed aan, dat hij gelukkig is, die vrolijk eet en drinkt, en welgemoed is in al zijnen arbeid, dien hij doet onder de zon, gedurende het leven, dat God hem geeft; want dit is zijn deel.19 (5-18) Maar ook als God aan een mens rijkdom geeft, en goederen, en tevens de macht om daarvan te eten en te drinken voor zijn deel, en vrolijk te zijn in zijnen arbeid, dat is ene gave Gods;20 (5-19) want hij denkt niet veel aan de dagen zijns levens, dewijl God zijn hart verblijdt.