the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Deuteronomium 31
1 En Mozes ging heen en sprak deze woorden tot geheel Isral2 en zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaar oud, ik kan niet meer uit gaan en ingaan; daarenboven heeft de Heer tot mij gezegd: Gij zult niet over dezen Jordaan gaan.3 De Heer, uw God, zal zelf voor u overgaan; Hij zal zelf deze volken voor uw aangezicht verdelgen, dat gij hun erf inneemt; Jozua zal voor u overgaan, zoals de Heer gesproken heeft.4 En de Heer zal hun doen gelijk Hij gedaan heeft aan Sihon en Og, de koningen der Amorieten, en aan hun land, die Hij verdelgd heeft.5 Wanneer nu de Heer hen voor uw aangezicht overleveren zal, zo zult gij hun doen naar al het gebod, dat ik u geboden heb.6 Weest moedig en onversaagd, vreest niet en verschrikt niet voor hen; want de Heer, uw God, zal zelf met u wandelen, en zal de hand niet van u aftrekken noch u verlaten.7 En Mozes riep Jozua en sprak tot hem voor de ogen van geheel Isral: Wees moedig en onversaagd; want gij zult dit volk in het land brengen, hetwelk de Heer hunnen vaderen gezworen heeft hun te zullen geven; en gij zult het onder hen uitdelen.8 En de Heer zelf zal voor u uitgaan; die zal met u zijn en zal de hand niet van u aftrekken noch u verlaten: vrees niet en verschrik niet.
9 En Mozes schreef deze wet en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des Heren droegen, en aan al de oudsten van Isral.10 En hij gebood hun, zeggende: Op het einde van elke zeven jaren, ten tijde van het vrij-jaar, op het feest der Loofhutten,11 wanneer geheel Isral komt om te verschijnen voor den Heer, uwen God, aan de plaats, die Hij verkiezen zal, zult gij deze wet voor geheel Isral laten uitroepen voor hunne oren.12 Vergadert dan het volk, mannen en vrouwen en kinderen, en de vreemdelingen, die in uwe poorten zijn, opdat zij horen en leren, en den Heer, hunnen God, vrezen, en ter harte nemen, dat zij doen alle woorden dezer wet,13 en dat hunne kinderen, die het niet weten, ook horen en leren, opdat zij den Heer, uwen God, vrezen, al de dagen, die gij leven zult in het land, waarheen gij gaat over den Jordaan om het in te nemen.
14 En de Heer sprak tot Mozes: Zie, uw tijd is nabij gekomen, dat gij sterven zult: roep Jozua, en treed in de tent der samenkomst, opdat Ik hem bevel geve. En Mozes ging heen met Jozua, en zij traden in de tent der samenkomst.15 Toen verscheen de Heer in de tent in ene wolkkolom; en de wolkkolom stond boven den ingang der tent.16 En de Heer sprak tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uwe vaderen, en dit volk zal opkomen en zal de vreemde goden van het land, in hetwelk zij komen, nahoereren; en het zal Mij verlaten, en het verbond laten varen, dat Ik met hen gemaakt heb.17 Zo zal te dien dage mijn toorn over hen ontbranden, en Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen, dat zij verteerd worden. En als hen dan veel ongeluk en angst treffen zal, dan zullen zij zeggen: Is mij dat kwaad niet altemaal overkomen, dewijl mijn God niet met mij is?18 Doch Ik zal mijn aangezicht verbergen te dien dage, om al het kwaad, dat zij gedaan hebben, dat zij zich tot andere goden hebben gewend.19 Zo schrijf u nu dit lied, en leer het den kinderen Israls, en leg het in hunnen mond, opdat Mij dit lied ene getuigenis zij onder de kinderen Israls.20 Want Ik zal hun in het land brengen, hetwelk Ik hunnen vaderen gezworen heb, waar melk en honig vloeit; en wanneer zij eten en verzadigd en vet geworden zijn, dan zullen zij zich wenden tot andere goden en hen dienen, en mij lasteren en mijn verbond laten varen.21 En wanneer hun dan veel ongeluk en angst overkomen zal, dan zal dit lied hun antwoorden tot ene getuigenis; want het zal onvergeten blijven in den mond van hun kroost; dewijl Ik weet met welke gedachten zij nu alreeds omgaan, eer Ik hen in het land breng, hetwelk Ik hun gezworen heb.
22 Alzo schreef Mozes dit lied te dien dage, en leerde het den kinderen Israls.23 En Hij beval aan Jozua, den zoon van Nun, en sprak: Wees moedig en onversaagd; want gij zult de kinderen Israls brengen in het land, dat Ik hun gezworen heb, en Ik zal met u zijn.24 Toen nu Mozes de woorden dezer wet van het begin tot het einde toe geschreven had in een boek,25 gebood hij den Levieten, die de ark des verbonds des Heren droegen, zeggende:26 Neemt dit boek der wet, en legt het aan de zijde van de ark des verbonds van den Heer, uwen God, opdat het aldaar tot een getuige zij tegen u.27 Want ik ken uwe ongehoorzaamheid en halsstarrigheid: zie, terwijl ik heden nog levend bij u ben, zijt gij ongehoorzaam geweest tegen den Heer: hoeveel te meer na mijnen dood?28 Zo vergadert nu voor mij al de oudsten uwer stammen en uwe hoofdlieden, opdat ik deze woorden voor hunne oren spreke, en hemel en aarde tegen hen tot getuigen roepe;29 want ik weet, dat gij het na mijnen dood verderven zult, en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb: alsdan zult gij ongeluk ontmoeten in later dagen, omdat gij kwaad gedaan hebt voor de ogen des Heren, zodat gij Hem vertoornt door het werk uwer handen.30 Alzo sprak Mozes de woorden van dit lied van het begin tot het einde toe, voor de oren der gehele gemeente van Isral: