the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Deuteronomium 30
1 Wanneer dan dit alles u zal overkomen, hetzij de zegen of de vloek, dien ik u voorgelegd heb, en gij het dan weder ter harte neemt, onder alle volken, waarheen de Heer, uw God, u verdreven heeft,2 en gij u bekeert tot den Heer, uwen God, dat gij naar zijne stem hoort, gij en uwe kinderen, met uw ganse hart en ziel, in alles wat ik u heden gebied,3 zo zal de Heer, uw God, uwe gevangenis wenden en zich over u ontfermen, en Hij zal u weder vergaderen uit alle volken, waarheen de Heer, uw God, u verstrooid heeft.4 Al waart gij tot aan het einde des hemels verdreven, zo zal echter de Heer, uw God, u vandaar verzamelen en u vandaar halen.5 En Hij zal u in het land brengen, hetwelk uwe vaderen bezeten hebben, en gij zult het innemen; en Hij zal u goed doen en u vermenigvuldigen boven uwe vaderen.6 En de Heer, uw God, zal uw hart besnijden en het hart uws zaads, zodat gij den Heer, uwen God, liefhebt met uw ganse hart en ziel, opdat gij moogt leven.7 En al deze vloeken zal de Heer, uw God, op uwe vijanden leggen en op degenen, die u haten en vervolgen.8 Dan zult gij u bekeren en naar de stem des Heren horen, dat gij doet naar al zijne geboden, die ik u heden gebied.9 En de Heer, uw God, zal u geluk geven in al het werk uwer handen, aan de vrucht uws lichaams, aan de vrucht van uw vee, aan de vrucht uws lands, dat het u ten goede kome; want de Heer zal zich wenden, opdat Hij zich over u verblijde, gelijk Hij zich over uwe vaderen verblijd heeft:10 omdat gij naar de stem van den Heer, uwen God, hoort, om te onderhouden zijne geboden en inzettingen, die geschreven staan in het boek dezer wet; zo gij u zult bekeren tot den Heer, uwen God, met uw ganse hart en ziel.
11 Want dit gebod, hetgeen ik u heden gebied, is u niet verborgen noch te ver;12 noch in den hemel, dat gij moogt zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen en het ons halen, opdat wij het horen en doen?13 Het is ook niet aan gene zijde der zee, dat gij moogt zeggen: Wie zal voor ons over de zee varen en het ons halen, opdat wij het horen en doen?14 Want het woord is zeer nabij u, in uwen mond en in uw hart, opdat gij het doet.
15 Zie, ik heb u heden voorgelegd het leven en het goede, en den dood en het kwade.16 Want ik gebied u heden, dat gij den Heer, uwen God, liefhebt en in zijne wegen wandelt, en zijne geboden, wetten en inzettingen onderhoudt, opdat gij leven moogt en vermenigvuldigd wordt, en de Heer, uw God, u zegene in het land, waarheen gij trekt om het in te nemen.17 Maar indien gij uw hart afwendt en niet gehoorzaam zijt, maar u laat verleiden, dat gij andere goden aanbidt en dient,18 zo verkondig ik u heden, dat gij zult omkomen, en niet lang blijven in het land, waarheen gij trekt over den Jordaan om het in te nemen.19 Ik neem hemel en aarde heden over u tot getuigen, dat ik u leven en dood, zegen en vloek heb voorgelegd, opdat gij het leven verkiest, en gij en uw zaad moogt leven;20 dat gij den Heer, uwen God, liefhebt, en naar zijne stem hoort en Hem aanhangt, want dit is uw leven en de lengte uwer dagen, opdat gij in het land woont, hetwelk de Heer uwen vaderen, Abraham, Isak en Jakob, gezworen heeft hun te zullen geven.