Lectionary Calendar
Sunday, December 22nd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Deuteronomium 3

1 En wij keerden ons en trokken opwaarts den weg naar Basan; en Og, de koning van Basan, trok uit ons te gemoet, met al zijn volk, ten strijde, bij Edre.2 Maar de Heer sprak tot mij: Vrees niet voor hem, want Ik heb hem en al zijn volk met zijn land in uwe hand gegeven; en gij zult met hem doen gelijk gij met Sihon, den koning der Amorieten die te Hesbon woonde, gedaan hebt.3 Alzo gaf de Heer, onze God, ook Og, den koning van Basan, in onze hand met al zijn volk, zodat wij hem versloegen, totdat hem niemand overbleef.4 Toen namen wij op dien tijd al zijne steden in, en er was geen stad, die wij hun niet ontnamen; zestig steden, de gehele landstreek van Argob, het koninkrijk van Og in Basan.5 Al deze steden waren versterkt met hoge muren, poorten en grendels; behalve zeer vele vlekken zonder muren.6 En wij verbanden die, zoals wij met Sihon, den koning van Hesbon, gedaan hadden; al de steden verbanden wij, met mannen, vrouwen en kinderen.7 Doch al het vee en den roof der steden maakten wij voor ons buit.8 Alzo namen wij te dier tijd het land aan gene zijde van den Jordaan uit de handen van de beide koningen der Amorieten, van de beek Arnon af tot aan den berg Hermon,9 welken de Sidonirs Sirjon noemen, maar de Amorieten noemen hem Senir, al de steden ten plattelande,10 en geheel Gilead, en geheel Basan, tot aan Salka en Edr, steden des koninkrijks van Og in Basan.11 Want Og, de koning van Basan, was alleen nog overgebleven van de reuzen; zie, zijne ijzeren bedstede is te Rabba der kinderen Ammons, negen el lang en vier el breed, naar een manselleboog.

12 Dat land namen wij te dier tijd in, van Aror af, hetwelk aan de beek Arnon ligt; en ik gaf het halve gebergte Gilead met zijne steden aan de Rubenieten en Gadieten.13 Maar het overige van Gilead, en geheel Basan, het koninkrijk van Og, gaf ik aan den halven stam van Manasse, de gehele landstreek van Argob, dit gehele Basan werd het land der reuzen genoemd.14 Jar, de zoon van Manasse, nam de gehele landstreek van Argob, tot aan den grenspaal van Gesura en Machathi; en hij noemde Basan naar zijnen naam: Havoth-Jar, tot op den dag van heden.15 En aan Machir gaf ik Gilead.16 En aan de Rubenieten en Gadieten gaf ik een gedeelte van Gilead tot aan de beek Arnon, midden in de beek, die de grensscheiding is, en tot aan de beek Jabbok, die de grensscheiding der kinderen Ammons is;17 daarbenevens het vlakke veld, en den Jordaan, die de grensscheiding is, van Kinnreth af tot aan de zee des vlakke velds, namelijk de Zoutzee, beneden aan den berg Pisga, tegen het Oosten.18 En ik gebood u te dien tijde, zeggende: De Heer, uw God, heeft u dit land gegeven om het in te nemen; zo trekt nu gewapend voor uwe broeders, de kinderen Israls, uit, alles wat strijdbaar is.19 Alleen uwe vrouwen en kinderkens, en uw vee, want ik weet, dat gij veel vee hebt, laten zij in uwe steden blijven, die ik u gegeven heb;20 totdat de Heer uwen broeders ook rust geve gelijk u, dat ook zij het land innemen, hetwelk de Heer, uw God, hun geven zal aan gene zijde van den Jordaan; dan zult gij wederkeren tot uwe bezitting, die ik u gegeven heb.

21 En ik gebood Jozua te dier tijd, zeggende: Uwe ogen hebben gezien alles wat de Heer, uw God, aan deze twee koningen gedaan heeft: alzo zal de Heer aan alle koninkrijken doen, waarheen gij nu trekt.22 Vreest niet voor hen, want de Heer uw God strijdt voor u.23 En ik bad den Heer te dier tijd, zeggende:24 Heere, Heere, Gij hebt begonnen uwen knecht uwe heerlijkheid en uwe sterke hand te tonen; want waar is een God in den hemel en op de aarde, die zou kunnen doen naar uwe werken en naar uwe macht!25 Laat mij gaan en zien dat goede land aan gene zijde van den Jordaan, dit goede gebergte en den Libanon.26 Doch de Heer was vertoornd op mij om uwentwil, en verhoorde mij niet; maar Hij sprak tot mij: Laat het u genoeg zijn, spreek Mij daarvan niet meer.27 Klim op de hoogte van den berg Pisga en hef uwe ogen op tegen het Westen en tegen het Noorden en tegen het Zuiden en tegen het Oosten, en zie het met uwe ogen; want gij zult niet over dezen Jordaan gaan.28 En gebied Jozua, dat hij moedig en onversaagd zij; want hij zal over den Jordaan trekken voor het volk uit, en zal hun dit land uitdelen, hetwelk gij zien zult.29 Alzo bleven wij in het dal tegenover Beth-Per.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile