Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Deuteronomium 2

1 Daarna keerden wij ons en trokken uit naar de woestijn, op den weg naar de Schelfzee, zoals de Heer tot mij gesproken had; en wij trokken om het gebergte Ser heen een langen tijd.2 En de Heer sprak tot mij, zeggende:3 Gij hebt genoeg dit gebergte omgetrokken; keert u naar het Noorden.4 En gebied het volk, zeggende: Gij zult trekken door de grenspalen van uwe broeders, de kinderen van Esau, die in Ser wonen; en zij zullen voor u vrezen.5 Maar gij zult u zeer in acht nemen, dat gij hen niet bestrijdt, want Ik zal u van hun land geen voetbreed geven; want het gebergte Ser heb Ik den kinderen van Esau ten erfdeel gegeven.6 Spijs zult gij voor geld van hen kopen om te eten, en water zult gij voor geld van hen kopen om te drinken.7 Want de Heer, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer handen; Hij heeft uwe tochten door deze grote woestijn ter harte genomen; en de Heer, uw God, is veertig jaar bij u geweest, zodat u niets ontbroken heeft.

8 Toen wij nu van onze broeders, de kinderen van Esau, die op het gebergte Ser wonen, verder getrokken waren den weg op naar het vlakke veld, naar Elath en Ezeon-Gber, keerden wij ons en gingen langs den weg van de woestijn der Moabieten.9 Toen sprak de Heer tot mij: Gij zult den Moabieten geen leed doen noch hen bestrijden; want Ik wil u van hun land niets ten erfdeel geven; want Ik heb Ar den kinderen van Lot tot erfenis gegeven.10 De Emieten hebben eertijds daarin gewoond; dat was een groot, talrijk en sterk volk, gelijk de Enaks-kinderen.11 Men hield hen ook voor reuzen, gelijk de Enaks-kinderen; en de Moabieten noemden hen Emieten.12 Ook woonden eertijds de Horieten in Ser, en de kinderen van Esau verdreven en verdelgden hen voor zich, en woonden er in hunne plaats; gelijk Isral gedaan heeft aan het land zijns erfdeels, hetwelk de Heer hun gegeven had.13 Zo maakt nu u op en trekt over de beek Zered. En wij trokken er over.14 De tijd nu, gedurende welken wij trokken van Kades-Barna, totdat wij door de beek Zered kwamen, was acht en dertig jaar; totdat al de krijgslieden stierven in het leger, gelijk de Heer hun gezworen had.15 Daarenboven was ook de hand des Heren tegen hen, zodat zij wegsmolten uit het leger, totdat er een einde aan hen was.16 En toen het met al de krijgslieden een einde had, dat zij stierven onder het volk,17 sprak de Heer tot mij: zeggende:18 Gij zult heden de grenspalen der Moabieten voorbijtrekken bij Ar;19 en gij zult nabij komen, tegenover de kinderen Ammons; dezen zult gij geen leed doen noch hen bestrijden; want Ik wil u van het land der kinderen Ammons niets ten erfdeel geven; want Ik heb het den kinderen van Lot tot erfenis gegeven.20 Het wordt ook gehouden voor het land der reuzen; er hebben ook eertijds reuzen in gewoond. De Ammonieten nu noemden hen Zamzumieten.21 Dit was een groot, talrijk en sterk volk, gelijk de Enaks-kinderen; en de Heer verdelgde die voor hen en liet hen hun land bezitten, dat zij in hunne plaats aldaar woonden;22 gelijk Hij gedaan heeft met de kinderen van Esau, die op het gebergte Ser wonen, toen Hij de Horieten voor hen verdelgde, en hen hun land liet bezitten, dat zij aldaar in hunne plaats woonden tot op dezen dag.23 En de Kaftorieten trokken uit Kaftor en verdelgden de Avvieten, die te Hazerim woonden, tot Gaza toe, en zij woonden in hunne plaats aldaar.

24 Maakt u op en trekt uit, en gaat over de beek Arnon; zie, Ik heb Sihon, den koning der Amorieten te Hesbon, in uwe hand gegeven met zijn land; begint het in te nemen en strijdt tegen hem.25 Heden zal Ik beginnen alle volken, die onder den gansen hemel zijn, voor u te doen vrezen en verschrikken; opdat, wanneer zij van u horen, zij bang en beangst zullen worden voor uwe komst.26 Toen zond ik boden uit de woestijn van Kedemoth tot Sihon, den koning van Hesbon, met vreedzame woorden, en liet aan hem zeggen:27 Laat mij door uw land trekken; ik zal langs den groten weg gaan, en zal noch ter rechter hand noch ter linkerhand daarvan uitwijken.28 Spijs zult gij mij voor geld verkopen om te eten, en water zult gij mij voor geld geven om te drinken; ik wil slechts te voet doortrekken,29 gelijk de kinderen van Esau mij gedaan hebben, die te Ser wonen, en de Moabieten, die te Ar wonen; totdat ik over den Jordaan kom in het land, hetwelk de Heer, onze God, ons geven zal.30 Maar Sihon, de koning van Hesbon, wilde ons niet laten doortrekken; want de Heer, uw God, verhardde zijn gemoed en verstokte zijn hart, opdat Hij hem in uwe hand gaf, gelijk het op dezen dag is.31 En de Heer sprak tot mij: Zie, Ik heb begonnen u Sihon en zijn land te geven; begin zijn land in te nemen en te bezitten.32 En Sihon trok uit ons te gemoet, met al zijn volk, tot den strijd naar Jahaz.33 Maar de Heer, onze God, gaf hem aan ons, dat wij hem versloegen, met zijne zonen en al zijn volk.34 Toen namen wij op dien tijd al zijne steden in en verbanden alle steden, mannen, vrouwen en kinderen, en wij lieten niemand overblijven.35 Slechts roofden wij voor ons het vee, en den buit der steden, die wij innamen.36 Van Aror af, dat aan den oever der beek Arnon ligt, en van de stad aan het water af tot Gilead toe, was er geen stad, die zich tegen ons beschermen kon; de Heer, onze God, gaf ons alles voor ons aangezicht.37 Alleen tot het land der kinderen Ammons kwaamt gij niet, noch tot al hetgeen aan de beek Jabbok was, noch tot de steden op het gebergte, noch tot iets, dat de Heer, onze God, ons verboden had.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile