the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Deuteronomium 12
1 Dit zijn de geboden en inzettingen, die gij onderhouden zult, dat gij er naar doet in het land, hetwelk de Heer, de God uwer vaderen, u gegeven heeft om het in te nemen, zolang gij op de aarde leven zult.2 Verstoort alle plaatsen, waar de volken, wier erf gij zult bezitten, hunne goden gediend hebben; hetzij op hoge bergen, op heuvels of onder allerlei groene bomen.3 En werpt hunne altaren omver, en verbreekt hunne beeldzuilen, en verbrandt hunne bossen met vuur en verbreekt de beelden hunner goden, en verdelgt hunne namen uit deze plaats.4 Gij zult den Heer, uwen God, alzo niet doen;
5 maar naar die plaats, die de Heer, uw God, verkiezen zal uit al uwe stammen, opdat Hij zijnen naam aldaar late wonen, naar dze zult gij vragen, en aldaar komen;6 en derwaarts zult gij uwe brandoffers, en uwe andere offers, en uwe tienden, en het hefoffer uwer handen, en uwe geloften, en uwe vrijwillige offers, en de eerstgeborenen uwer runderen en schapen brengen;7 en gij zult aldaar voor den Heer, uwen God, eten en vrolijk zijn, over alles waaraan gij uwe hand geslagen hebt, gij en uwe huizen, naardat de Heer, uw God, u gezegend heeft.8 Gij zult niets doen van hetgeen wij heden alhier doen: een ieder wat hem recht dunkt;9 want gij zijt tot hiertoe nog niet aan de plaats der rust gekomen, noch in het erfdeel, hetwelk de Heer, uw God, u geven zal.10 Maar gij zult over den Jordaan trekken, en in het land wonen, hetwelk de Heer, uw God, u tot een erfdeel zal uitdelen, en Hij zal u rust geven van al uwe vijanden rondom u, en gij zult veilig wonen.11 Wanneer nu de Heer, uw God, ene plaats verkiest, opdat zijn naam aldaar wone, zo zult gij derwaarts brengen al wat ik u geboden heb: uwe brandoffers, uwe andere offers, uwe tienden, het hefoffer uwer handen, en al uwe vrijwillige geloften, welke gij den Heer beloven zult;12 en gij zult vrolijk zijn voor den Heer, uwen God, gij en uwe zonen en uwe dochters, en uwe knechten en uwe dienstmaagden, en de Levieten, die in uwe poorten zijn; want zij hebben geen deel noch erfbezit met ulieden.13 Wacht u, dat gij uwe brandoffers niet offert aan alle plaatsen, welke gij ziet;14 maar aan de plaats, welke de Heer verkiest onder een uwer stammen, Dr zult gij uwe brandoffers offeren, en Dr zult gij doen al wat ik u gebied.15 Doch gij moogt slachten en vlees eten in al uwe poorten, waar het uwe ziel gelusten zal, naar den zegen van den Heer, uwen God, dien Hij u geven zal; zowel de onreinen als de reinen mogen daarvan eten, als van een ree of van een hert;16 behalve het bloed, dat zult gij niet eten, maar gij zult het op de aarde uitgieten als water.17 Doch gij moogt niet eten in uwe poorten van de tienden van uw koren, van uw most, van uwe olie, noch van de eerstgeborenen uwer runderen en uwer schapen, of van enige uwer geloften, welke gij beloofd hebt, of van uwe vrijwillige offers, of van het hefoffer uwer handen;18 maar gij zult die eten voor den Heer, uwen God, aan de plaats, welke de Heer, uw God, verkiezen zal; gij en uwe zonen, uwe dochters, uwe knechten, uwe dienstmaagden, en de Leviet, die in uwe poorten is; en gij zult vrolijk zijn voor den Heer, uwen God, over alles waaraan gij uwe hand geslagen hebt.19 Wacht u, dat gij den Leviet niet verlaat, zolang gij op de aarde leeft.20 Wanneer de Heer, uw God, uwen grenspaal zal uitbreiden, gelijk Hij tot u gesproken heeft, en gij zeggen zult: Ik wil vlees eten, omdat het uwe ziel gelust vlees te eten, zo moogt gij vlees eten naar al de begeerte uwer ziel.21 Is de plaats, welke de Heer, uw God, verkoren heeft, opdat Hij zijnen naam aldaar late wonen, ver van u, zo slacht van uw runderen of schapen, welke de Heer u gegeven heeft, zoals ik u geboden heb, en eet het in uwe poorten naar al de begeerte uwer ziel.22 Gelijk men een ree of een hert eet, zo moogt gij het eten; de onreinen en de reinen mogen het samen eten;23 alleenlijk zie toe, dat gij het bloed niet eet; want het bloed is de ziel, daarom zult gij de ziel niet met het vlees eten;24 gij zult het niet eten, maar gij zult het op de aarde uitgieten als water.25 Gij zult het niet eten, opdat het u en uw kinderen na u wl ga, omdat gij gedaan hebt, wat recht is voor den Heer.26 Doch wanneer gij iets heiligen wilt van het uwe, of beloven, zo zult gij het vervoeren en brengen naar de plaats, welke de Heer verkoren heeft;27 en gij zult uwe brandoffers met vlees en bloed doen op het altaar van den Heer, uwen God, en het bloed uwer andere offers zult gij gieten op het altaar van den Heer, uwen God, en het vlees eten.28 Ziet toe en hoort al deze woorden, welke ik u gebied, opdat het u en uw kinderen na u wl ga eeuwiglijk, omdat gij gedaan hebt wat recht en behagelijk is voor den Heer, uwen God.29 Wanneer de Heer, uw God, voor uwe ogen die volken uitroeit, naar welke gij heengaat om hun erf in bezit te nemen, en als gij die in bezit genomen hebt en in hun land woont,30 zo wacht u, dat gij niet verstrikt wordt om hen na te volgen, nadat zij verdelgd zijn voor u, en dat gij niet vraagt naar hunne goden, zeggende: Zoals deze volken hunne goden gediend hebben, zo zal ik ook doen.31 Gij zult den Heer, uwen God, alzo niet doen; want zij hebben hunnen goden gedaan al wat den Heer een gruwel is en wat Hij haat; want zij hebben zelfs hunne zonen en dochters met vuur verbrand voor hunne goden.32 Al wat ik u gebied zult gij onderhouden, dat gij er naar doet; gij zult er niets bijdoen en er niets afdoen.