the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Daniël 8
1 In het derde jaar de regering van koning Belsazar verscheen mij, Danil, een gezicht na datgene, hetwelk mij in het eerst verschenen was.2 Ik nu was, toen ik dat gezicht zag, op den burg Susan, in het land Elam, aan de rivier Ulai.3 En ik hief mijne ogen op en zag, en zie, Vr die rivier stond een ram, die twee hoge hoornen had, doch de ene was hoger dan de andere, en de hoogste kwam het laatst op.4 Ik zag, dat die ram met de hoornen stiet naar het Westen, naar het Noorden en naar het Zuiden; en geen dier kon tegen hem standhouden noch uit zijne macht gered worden; en hij deed wat hij wilde en maakte zich groot.5 En terwijl ik daarop lette, zie, toen kwam er een geitebok van het Westen op over de gehele aarde en hij raakte de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijne ogen.6 En hij kwam tot den ram, die twee hoornen had, dien ik zag staan Vr de rivier, en hij liep in zijnen toorn geweldig op hem aan;7 en ik zag, dat hij zeer dicht bij den ram kwam en zich tegen hem vertoornde en den ram stiet en zijne twee hoornen verbrak; en de ram had geen kracht om tegen hem te kunnen standhouden, maar hij wierp hem ter aarde en vertrad hem en niemand kon den ram uit zijne macht redden.8 En de geitebok werd zeer groot; en toen hij op zijn sterkst geworden was, brak die grote hoorn en in zijne plaats kwamen vier andere aanzienlijke op, naar de vier winden des hemels.9 En uit een daarvan kwam een kleine; hoorn voort, die werd zeer groot, tegen het Zuiden, tegen het Oosten en tegen het gewenste land.10 En hij groeide tot aan het heir des hemels en hij wierp er enigen van dat heir, namelijk van de sterren, ter aarde neder,11 en vertrad ze; ja hij groeide tot aan den vorst van dat heir, en nam van hem weg het dagelijks offer, en vernielde de woning zijns heiligdoms.12 Maar hem werd die macht gegeven tegen het dagelijks offer wegens de zonde; hij wierp de waarheid ter aarde en wat hij deed, gelukte hem.13 Toen hoorde ik een heilige spreken en deze heilige zeide tot hem, die sprak: Hoelang zal toch dat gezicht van het dagelijks offer en van de zonde duren, om welke deze verwoesting geschiedt, dat beiden, het heiligdom en het heir, vertreden worden?14 En hij antwoordde mij: Het zijn tweeduizend en driehonderd dagen, te rekenen van den avond af tot den morgen toe; dan zal het heiligdom weder gereinigd worden.
15 En toen ik, Danil, dat gezicht zag, en het zocht te verstaan, zie, toen stond er een Vr mij in de gedaante van een man.16 En ik hoorde tussen Ulai de stem eens mensen, die riep en sprak: Gabril, leg dezen het gezicht uit, opdat hij het versta.17 En hij kwam zeer dicht bij mij; ik nu verschrikte, toen hij kwam, en viel op mijn aangezicht. Maar hij zeide tot mij: Gij mensekind, merk op; want dit gezicht behoort tot den tijd van het einde.18 En toen hij met mij sprak, viel ik in onmacht op mijn aangezicht ter aarde; maar hij raakte mij aan, en richtte mij op, dat ik stond.19 En hij sprak: Zie, ik wil u te kennen geven, hoe het zal gaan in den laatsten tijd van den toorn; want het einde heeft zijn bestemden tijd.20 De ram, dien gij gezien hebt, met de twee hoornen, zijn de koningen van Medi en Perzi.21 En de geitebok is de koning van Griekenland; de grote hoorn tussen zijne ogen is de eerste koning.22 En dat er vier in zijne plaats stonden, toen hij verbroken was, beduidt, dat er vier koninkrijken uit dat volk zullen ontstaan, echter niet zo machtig als hij was.23 Na deze koninkrijken, als de overtreders de overhand zullen nemen, zal er een wreed en arglistig koning opstaan;24 die zal machtig zijn, nochtans niet door zijne kracht; hij zal wonderbare verwoesting aanrichten en het zal hem gelukken, dat hij het uitvoert; hij zal de machtigen benevens het heilige volk vernielen;25 en door zijne schranderheid zal hem de bedriegerij gelukken en hij zal zich in zijn hart verheffen en in vollen vrede zal hij velen vernielen en hij zal opstaan tegen den Vorst aller vorsten; maar hij zal zonder hand verbroken worden.26 Dit gezicht van den avond en den morgen, wat daarvan gezegd is, dat is waar; gij nu zult dit gezicht verborgen houden, want het is nog een lange tijd.27 En ik, Danil, werd zwak en lag enige dagen krank; daarna stond ik op en verrichtte des konings zaken en verwonderde mij over dat gezicht; en er was niemand, die het begreep.